Apodictische toon
Behalve door verbale vindingrijkheid en paradox worden Shaws epistolaire ontboezemingen vooral ook gekenmerkt door een volmaakt apodictische toon, die geen enkele twijfel of tegenspraak gedoogt. Het is dat hier een geboren schrijver aan het woord is, anders had je kunnen menen een verzameling pauselijke encyclieken onder ogen te hebben. Hoe deskundig zijn correspondentiegenoten elk op hun specifieke terrein ook mogen wezen, G.B. Shaw weet het te allen tijde het beste. Een pianosoliste (Harriet Cohen) wordt vergast op zijn adviezen over pianospelen. Een componist (Edward Elgar) krijgt te horen hoe te componeren. Een officier ontvangt een heldere uiteenzetting over de wijze waarop een hogergeplaatste met zijn manschappen dient om te gaan. Een actrice (Lena Ashwell) die het heeft gewaagd, och arme, een afwijzende beschouwing over een van Shaws werken te schrijven, mag rekenen op een goedgemutst onthaal in de vorm van een missive die tot de rand is gevuld met aanwijzingen hoe een volgende keer doeltreffender haar kritiek te spuien.
Wildvreemde mensen die de grote man om raad vragen, krijgen deze met een promptheid die Lieve Lita hem niet zou hebben verbeterd (‘Dear Madam, Of course marry your man and go to Canada’). Gevraagd of ongevraagd, de schrijver zal zich nooit of te nimmer generen voor de adviezen die hij geeft: ‘(...) je kunt van een toneelschrijver redelijkerwijs niet verwachten dat hij zich enkel met zijn eigen zaken bemoeit. Andere mensen zijn zijn zaken.’
Het ligt voor de hand dat Shaw zeer uitgesproken opvattingen koesterde over de wijze waarop zijn toneelwerken moeten worden opgevoerd en dat hij ook hieraan onbekommerd uiting heeft gegeven in zijn brieven. Een punt dat daarbij voortdurend terugkeert is zijn aandrang op een zo natuurlijk mogelijke wijze van acteren, juist in die gevallen - zeer talrijk in Shaws blijspelen - waar de sujetten slagvaardigheid en geest aan de dag dienen te leggen. ‘Het publiek moet geloven dat het de oprechte uitlatingen van een werkelijk persoon in een werkelijke situatie betreft voordat enig vermaak mogelijk wordt.’ Zodra de acteurs, na de première, weten waar in een stuk de Taughs' zitten en daar naar toe gaan werken, blijft dit gelach achterwege, stelt de schrijver vast. De acteur is er slechts om zijn clausen zo natuurgetrouw als hij kan ove'r het voetlicht te brengen, opdat de verbeeldingskracht van de toeschouwer de rest kan doen.
Affiche voor ‘Pygmalion’ met mrs. Pat Campbell in de hoofdrol
Enkele brieven aan poppenspelers maken duidelijk dat voor Shaw marionetten in feite de ideale toneelspelers zijn. Die zijn tenminste verstoken van sterallures, anders dan bijvoorbeeld de roemruchte actrice mrs. Patrick Campbell, over wie Shaw een Amerikaanse producent bezweert: ‘Als zij in beroering komt, spreek dan niet tegen maar geef je onmiddellijk over, ook al zou het inhouden dat de schouwburg wordt verbouwd: je zult merken dat het uiteindelijk het voordeligst is.’ Maar, en dat moet er meteen worden bijgezegd, dit was één jaar nadat deze ‘mrs. Pat’ was gevlucht voor de amoureuze bedoelingen van de grote man, welk gedrag deze allerminst licht had opgenomen: ‘Je hebt mijn ijdelheid gekrenkt: een onvoorstelbare vermetelheid, een onvergeeflijke misdaad.’
De brieven aan mrs. Patrick Campbell zorgen in deze collectie voor kostelijke lectuur. Deze toneelspeelster droeg de naam van haar overleden echtgenoot; ze was geboren als Stella Tanner en voor haar naaste omgeving was ze uiteraard Stella gebleven. Shaw was sedert 1898 getrouwd met de gefortuneerde Charlotte Payne-Townshend, die hij in het socialistische genootschap der Fabians had leren kennen. Deze verbintenis, waaruit geen kinderen zijn geboren, schijnt vooral gebaseerd te zijn geweest op comfort, kameraadschap en wederzijds respect. Uiteraard bevat de collectie weinig brieven aan Charlotte - het echtpaar leefde samen -, maar de enkele die er zijn bevestigen dit beeld van een verstandshuwelijk. Als Charlotte in haar eentje op vakantie is schrijft haar echtvriend: ‘Wat je terugkomen aangaat, waarom zou je je haasten?’
Shaw en Beatrice Webb, 1919
Stella (zoals eerder ook andere actrices, onder wie de evenzeer fameuze Ellen Terry) moet de schrijver op een meer elementair emotioneel niveau hebben aangetrokken. Shaws uitlatingen tegenover háár zijn niet alleen de staaltjes van verbale jongleerkunst die hij in feite van al zijn brieven maakte, hier klinkt daarnaast eindelijk dan toch ook iets door van een niet door het intellect gecensureerde hartekreet, van het innerlijke en persoonlijke dat in Shaws overige correspondentie, evenals trouwens in zijn eigenlijke literaire werk, steeds keurig naar de maat van dat messcherpe verstand is afgepast.