Savak
Het regime van de sjah heeft zich door roof, plundering en verregaande intimidatie van de gewone bevolking in het zadel trachten te houden. Bij dat laatste werd een overheersende rol gespeeld door de Savak, de beruchte geheime politie, die naar schatting bestond uit minstens, zestigduizend agenten en enkele miljoenen verklikkers en tipgevers. ‘Wie in de klauwen viel van die organisatie verdween zonder een spoor achter te laten,’ noteert Kapuściński, ‘soms voorgoed. Mensen waren plotseling weg en niemand wist wat er met hen was gebeurd, waar informatie te krijgen was, tot wie je je kon wenden, waar je een opsporingsverzoek kon indienen. Ze zouden in de gevangenis opgesloten kunnen zitten, maar welke? Er bestonden zesduizend gevangenissen.’ De Savak regeerde het land, censureerde de pers, literatuur en theaters, bestuurde de universiteiten, kantoren en fabrieken, maar gedroeg zich als een ondergrondse organisatie. Dan dook ze weer op, dan verdween ze weer, alle sporen achter zich uitwissend. Berucht waren de martelpraktijken, variërend van bijna middeleeuwse methoden tot de modernste technieken. Soms werden mensen in een zak genaaid vol met gifslangen, dan weer werden ze op een metalen tafel vastgebonden die elektrisch tot kookpunt verwarmd kon worden. Voor de Savak was iedereen verdacht en kon iedereen worden gegrepen. ‘Ze ontvoerden iemand van de straat, deden hem een blinddoek voor en namen hem mee de martelkamers in zonder één enkele vraag of verklaring,’ zegt Kapuściński. ‘Dan begon het hele macabere proces - het breken van botten, het uittrekken van vingernagels, handen in hete ovens stoppen, gaatjes boren in iemands hoofd en tal van andere wreedheden - totdat op het laatst, als het slachtoffer gek van pijn was en tot een kapotgeslagen, bloederige massa was gedeformeerd, een begin werd gemaakt met het vaststellen van iemands identiteit.
Naam? Adres? Wat heb je over de sjah gezegd? Schiet op, wat zei je?’ En dat terwijl het slachtoffer onschuldig als een pasgeboren kind kon zijn, maar onschuld bestond niet voor de Savak. Door deze terreur, die in Shah of Shahs huiveringwekkend staat beschreven, hebben de sjah en zijn handlangers een door en door paranoïde samenleving weten te maken van Iran.
Alleen al om die reden is het misschien begrijpelijk dat Khomeiny in 1978 als een redder van het vaderland werd ingehaald. Hij was immers degene die gedurende de hele periode van zijn ballingschap één ondubbelzinnige boodschap verkondigde, steeds maar weer: ‘De sjah moet weg.’ Kapuściński heeft tijdens zijn verblijf in Iran met mensen gesproken die al meer dan tien jaar met elkaar getrouwd waren geweest en die nog nooit één woord hadden gewisseld over de politieke situatie. Dat was te gevaarlijk, je wist nooit zeker wat iemand zou zeggen als hij of zij gemarteld werd. ‘Al die jaren van dictatuur hebben ons psychologisch gebroken,’ zei een vrouw, ‘het zal waarschijnlijk nog een hele lange tijd duren voordat we weer gewoon kunnen leven.’ Het drama van Iran is, lijkt me, dat deze kinderen van de revolutie nu bezig zijn zichzelf te verslinden.
■