| |
| |
| |
‘Denk eraan, ondanks alles was hij een groot man’
De biografieën van Eisenhower en Mountbatten
Eisenhower. Deel 1: Soldier, General of the Army, President-Elect (1890-1952), 760 p., f 74,80
Deel 2: The President, 750 p., f 98,05 Door Stephen E. Ambrose Uitgever: Simon and Schuster Importeur: Van Ditmar
Mountbatten, the official biography Door Philip Ziegler Uitgever: Collins, 786 p., f 75,75.
Hugo Arlman
Historisch besef en belangstelling voor ‘de geschiedenis van nu’ zijn in Nederland betrekkelijk slecht ontwikkeld. Meeslepende romans over gereformeerde jongelingsjaren of het contemporaine relatiewezen kunnen met een beetje geluk op een positieve ontvangst en hoge oplagen rekenen; historische of journalistieke non-fictie wordt slechts mondjesmaat geschreven, uitgegeven en gelezen. In, bijvoorbeeld, de Angelsaksische landen is het de gewoonste zaak van de wereld je oude papieren te bewaren, als je iets hebt voorgesteld je memoires te schrijven, of als je echt iemand geweest bent postuum met een fraaie biografie te worden geëerd.
Stephen Ambrose werd al in 1964 belast met het ordenen van de papieren nalatenschap van ex-president Dwight D. Eisenhower en zijn tweedelige biografie is dan ook het uiteindelijke resultaat van twintig jaar werk. Philip Ziegler Werd een jaar na de moord op Lord Mountbatten door de beheerders van diens perfecte archief, onder wie diens schoonzoon, aangezocht om zich ongestoord en ongecensureerd in Mountbattens bestaan te verdiepen. Hij kreeg alle medewerking van de Britse fine fleur, werd op Buckingham Palace ontvangen om de herinneringen van koningin en prins aan ‘Uncle Dickie’ op te tekenen en, het belangrijkste, ook bij het schrijven zelf werd hem geen strobreed in de weg gelegd. ‘To me it has meant that I have my cake, yet have eaten it too.’
Voor de lezer is het enige criterium waaraan hij de geloofwaardigheid van een biografie kan toetsen - juist wanneer deze officieel gesanctioneerd is - de vraag of de slechte karaktertrekken van de hoofdpersoon en de pijnlijke episodes uit zijn leven een even ruime en eerlijke behandeling krijgen als diens innemende eigenschappen en heldendaden. ‘Het weglaten van zijn zwakheden,’ schrijft Ziegler in zijn voorwoord, ‘zou het verhaal over zijn formidabel sterke kanten in diskrediet hebben gebracht.’
Ondanks verschillen in uitgangspositie tussen de auteurs voldoen beide biografieën aan die elementaire voorwaarde van geloofwaardigheid. Ambrose heeft Eisenhower goed gekend en zowel de nodige bewondering als genegenheid voor hem opgevat: ‘Dwight Eisenhower was een groot man en een goed mens.’ Ziegler heeft Mountbatten ooit eens toevallig ontmoet, maar vatte zo'n hekel op voor de neiging van zijn hoofdfiguur op papier de geschiedenis naar zijn hand te willen zetten, dat hij een notitie boven zijn bureau hing met de tekst: ‘DENK ER AAN, ONDANKS ALLES WAS HIJ EEN GROOT MAN.’ Maar Ambrose is niet onder zijn bewondering voor Eisenhower bezweken, Ziegler niet aan zijn ergernis. De kritiek en de critici komen in beide biografieën ruimschoots aan bod, waar een scherp oordeel op zijn plaats lijkt, draaien ze niet om de hete brij heen, maar ze blijven er ook niet in steken.
Dwight D. Eisenhower, 34ste president van Amerika
Lord Mountbatten en zijn vrouw Edwina in India
In de recensies over ‘Eisenhower’ is de meeste aandacht besteed aan diens periode in het Witte Huis. Dat is begrijpelijk maar disproportioneel want Ike was, toen hij in januari 1953 president werd, inmiddels tweeënzestig en had al een carrière achter de rug. Zijn karakter, zijn opvattingen en zijn manier van werken lagen voor het grootste deel vast en zijn presidentschap is ook in retrospectief nauwelijks te begrijpen zonder meer te weten van wat er aan vooraf ging. Een generaal die in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog in Washington een groot deel van zijn energie besteedt aan het omlaagbrengen van de defensiebegroting en in zijn afscheidsrede in 1960 met nauwelijks ingehouden verontwaardiging waarschuwt tegen ‘het militair-industrieel complex’, blijft zonder de voorgeschiedenis een niet te plaatsen fenomeen.
Eisenhowers militaire loopbaan was tot 1941 betrekkelijk onopvallend gelopen. Hij was van eenvoudige komaf uit Kansas in het Midden-Westen, had ondergeschikte staffuncties bekleed in de Verenigde Staten, in Parijs en op de Filipijnen, had de reputatie een goed organisator te zijn, goed met mensen overweg te kunnen en geen expliciete politieke opvattingen te
| |
| |
koesteren. De doorbraak kwam met de Japanse aanval op Pearl Harbor toen Eisenhower door chef-staf George Marshall binnen werd gehaald op het ministerie van Defensie. Het tweede deel van de doorbraak, de benoeming tot Amerikaans commandant voor Europa, had hij vooral aan de Engelsen te danken met wie hij het uitstekend bleek te kunnen vinden; een uitzondering voor een Amerikaan in die jaren. Ook de ogenschijnlijk ononderbroken carrière-lijn via bevelhebber in Noord-Afrika, bevelhebber over de invasie in Normandië tot aan opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten in Europa, blijkt vooral te danken zijn geweest aan Eisenhowers sociale vaardigheden. Hij was de enige die het zowel met Winston Churchill kon vinden, als een beetje met Charles de Gaulle, als een klein beetje met Montgomery; die Patton in toom kon houden en ook nog wat van oorlogsvoering wist. Echt veel was dat volgens zijn critici niet: ‘Teamleider, als generaal te voorzichtig en aarzelend’; ‘Geen aanvoerder in denken, plannen maken, activiteiten ontplooien of richtinggeven’; ‘Een goed coördinator, brengt mensen bij elkaar, de kampioen van de geallieerde samenwerking.’ Ook Ambrose ontkomt er niet aan een serie strategische beslissingen van Eisenhower over de hekel te halen: traagheid van handelen in Noord-Afrika, een invasie op Sardinië niet aangedurfd, te voorzichtig in de campagne in Italië, geen knopen doorgehakt in de strategische meningsverschillen tussen Montgomery en Patton, Monty te veel de vrije hand gegeven, nagelaten na de invasie in Normandië Antwerpen snel te veroveren, de troepen in 1945 naar de Duitse Alpen gestuurd in plaats van naar Berlijn. Het geheel vilein in de woorden van de Engelse generaal Allan Brooke: ‘Niemand voert het bevel over de oorlog; Eisenhower speelt op de golflinks van Reims.’ Ambrose verklaart Eisenhowers gebrek aan besluitvaardigheid, een thema
dat tijdens zijn presidentschap herhaaldelijk terugkeert, uit ‘zijn gretigheid aardig gevonden te worden, gekoppeld aan zijn verlangen iedereen tevreden te stellen.’ Beide wensen werden ruimschoots vervuld, maar er werd wel een prijs voor betaald. Van essentiële betekenis voor Eisenhowers latere opstelling waren zijn ervaringen in Europa van direct na de oorlog. De bezoeken aan de concentratiekampen, de reizen over een verwoest continent - bij een vlucht van Berlijn naar Moskou op honderd meter hoogte constateerde hij dat er vanaf de Pools-Russische grens geen huis meer overeind stond - en de puinhopen in Duitsland zelf, maakten grote indruk op hem. In dat licht gezien waren zijn pogingen president Truman af te houden van het gebruik van atoombommen op Japan niet meer dan logisch. Het beeld van een gemaltraiteerd Europa resulteerde in een grote terughoudendheid in de jaren vijftig waar ook ter wereld direct militair in te grijpen, wat hem regelmatig werd aanbevolen, laat staan om kernwapens te gebruiken, hetgeen hem tenminste vijf keer met klem door zijn medewerkers werd geadviseerd: ‘You guys must be crazy.’
Eisenhowers tweede loopbaan, als politicus, was in feite onbedoeld. Hij had zich na de oorlog rustig willen terugtrekken met zijn vrouw Mamie (de affaire met zijn chauffeuse, Kay Summersby, was volgens Ambrose ‘gepassioneerd maar ongeconsumeerd’). De herverkiezing van Truman, in 1948, gooide echter roet in het eten. Eisenhower had een grondige hekel aan de Democratische politiek van die dagen, die volgens hem alleen maar op verspilling neerkwam, sloeg een uniek aanbod van Truman om president te worden met de laatste als vice-president af en rekende er op dat Thomas Dewey namens de Republikeinen de stal zou uitmesten. Toen dat niet gebeurde - Dewey verloor tot ieders verrassing van Truman - liet hij zich in 1952 overhalen mee te doen aan de verkiezingen, met Richard M. Nixon als vice-presidentskandidaat.
| |
Binnenlandse problemen
Het is gemakkelijk achteraf, vijfentwintig of dertig jaar na dato, kritiek te leveren op Eisenhowers buitenlandse politiek en defensiebeleid in de jaren vijftig. Mijns inziens kan niet voldoende benadrukt worden dat hij de wereld en Amerika een verschrikkelijke hoop ellende heeft bespaard. In het Koude-Oorlogsklimaat van die periode was hij eigenlijk de enig denkbare figuur die de Amerikaanse generaals en politici nog een beetje in de hand kon houden. Zowel in Vietnam in 1954, als in Korea, als tegen de Chinezen, als tegen de Russen, werd hem herhaalde malen geadviseerd de Bom te gebruiken. Hij weigerde elke keer: ‘Er bestaat geen nucleaire overwinning, behalve in onze fantasie.’ Het tempo waarin de bewapeningswedloop terechtgekomen zou zijn zonder het voortdurende verzet van Ike tegen zwaardere defensielasten zou nog veel hoger hebben gelegen: ‘Militaire sterkte bijeengaren zonder rekening te houden met de economische mogelijkheden komt neer op het verdedigen tegen de ene ramp door een andere over ons heen te roepen.’ Dat de meeste van zijn voorstellen en plannen in het water vielen was meer te wijten aan de bureaucratische tegenwerking in Washington of de tegenstand in Moskou dan aan een onwillige president in het Witte Huis.
De tastbare resultaten van Eisenhowers beleid mogen dan vooral in het voorkomen van veel erger hebben gelegen, de ‘moral courage’ die hij op dit vlak etaleerde, steekt schril af tegen de lafheid waarmee hij twee belangrijke binnenlandse, problemen uit die tijd te lijf ging, i.c. de rassenintegratie en de heksenjacht op vermeende communisten onder leiding van senator Joseph McCarthy. Daarin manifesteerde zich Eisenhowers neiging problemen waar hij weinig affiniteit mee had voor zich uit te schuiven in de hoop dat ze vanzelf zouden verdwijnen en zijn al eerder vermelde verlangen iedereen te vriend te houden. Hij weigerde telkenmale McCarthy aan te pakken, deels uit gewone lafheid, deels omdat hij het met de doeleinden van de senator eigenlijk eens was. Voor de besluiteloosheid en het gebrek aan daadkracht tegenover de rassensegregatie geldt een analoge verklaring: Eisenhower schrok ervoor terug zijn vriendjes uit het Zuiden voor het hoofd te stoten en deelde tot op zekere hoogte hun vooroordelen. Eisenhower vond dat de zwarten te ongeduldig waren en ‘die mensen uit het Zuiden zijn geen slecht volk. Het enige waar ze bezorgd over zijn is of hun kleine, lieve dochters verplicht zullen worden op school naast van die uit de krachten gegroeide negerjongens te zitten.’ De Southern Belle bedreigd door de Black Studs.
Ike's terughoudendheid voor wilde avonturen begon hem op latere leeftijd te verlaten. Dat bleek uit zijn meer dan volledige steun voor Johnsons Vietnambeleid. Eisenhowers voornaamste adviezen kwamen er op neer de generaals in Vietnam de vrije hand te laten en ‘to go for victory’. Begrijpelijk voor de man die als eerste in de jaren vijftig de domino-theorie ontvouwde, maar een grote ommezaai voor de generaal die in de zomer van 1945 ‘niets in de toekomst zag dat kon voorkomen dat Rusland en Amerika de grootst mogelijke vrienden zouden worden.’
Lord Louis Mountbatten werd tien jaar na Eisenhower geboren. De familieomstandigheden waren een klein beetje anders. De Mountbattens heetten oorspronkelijk gewoon Battenberg, een wat minder in aanzien staande tak van het Huis van Hessen, in het leven geroepen nadat Lord Louis' grootvader er met zijn Poolse gouvernante vandoor was gegaan. Maar Mountbatten, of ‘Dickie’ zoals hij vanaf zijn geboorte genoemd werd, was een kleinzoon van koningin Victoria en een neef van tsaar Nicholaas II van Rusland: ‘Hoe vreselijk wat er in Rusland gebeurd is,’ schreef hij in 1917 aan zijn moeder, ‘Ik veronderstel dat oom Nickie veilig is, ik begrijp alleen niet waarom hij de troon heeft opgegeven.’ De Griekse koning Andreas was zijn zwager, en diens zoon, de latere prins Philip, de Duke of Edinburgh, vrijwel een aangenomen kind; de Engelse koningen Edward VIII, de Duke of Windsor, en George VI waren jeugdvrienden, de huidige Engelse koningin Elizabeth, wier huwelijk met Philip mede door hem op touw werd gezet, wordt in Mountbattens dagboeken consequent vertederend ‘Lilibet’ genoemd en prins Charles gold als aangenomen kleinzoon. Pa Battenberg was ook niet van de straat en had als Duitser carrière gemaakt in de Britse Navy, en het tot First Sea Lord, de hoogste militaire rang binnen de marine, gebracht.
Kortom, voldoende achtergrond om op te groeien als een verwend, geborneerd, arrogant Engels knaapje dat nergens voor zou deugen, maar dankzij zijn naam nog ver zou brengen. Zo'n cliché-figuur is Mountbatten niet geweest. ‘Ik was hoogst verbaasd een lid van de Koninklijke Familie tegen te komen die zo vrij was van vooroordeel of reactionaire denkbeelden, met zo'n werkelijk open, progressieve kijk op de wereld,’ schreef een van zijn vele linkse vrienden uit Oxford, zelf uit een geheel ander nest afkomstig.
| |
Mohammed Sjarir
Mountbattens loopbaan, in het voetspoor van zijn vader in de Navy als chefstaf voor Combined Operations in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog, als Supreme Commander voor Zuid-Oost-Azië, als de laatste Viceroy van India, opnieuw bij de marine, uiteindelijk als First Sea Lord en Chief of Defense Staff, was voor het grootste deel gebaseerd op zijn eigen capaciteiten, waarbij een gigantische energie en inzet voor de taken die hij op zich genomen had de meest opvallende is. Dat hij niet gehinderd werd door zijn naam en zijn vanzelfsprekende toegang tot de ‘the powers that be’ spreekt vanzelf.
Het belangrijkste deel van zijn reputatie, en verguizing in sommige kringen, heeft Mountbatten te danken aan de manier waarop hij de onafhankelijkheid van India en Pakistan wist te realiseren. De keuze van Mountbatten als laatste Viceroy van India lag, achteraf gezien, voor de hand. Niet alleen vanwege zijn koninklijke connecties, maar, in de ogen van het Labour-kabinet van vlak na de oorlog, vooral wegens zijn voor die tijd uiterst verlichte denkbeelden. ‘Hij was er vast van overtuigd dat een volk zoveel mogelijk zijn eigen lotsbestemming diende te bepalen,’ schrijft Ziegler. Mountbatten had van die opvattingen ook in de loop van de Tweede Wereldoorlog al blijk gegeven. Als Supreme Commander over het zo juist op de Japanners heroverde deel van Azië bleek hij er niet op uit te zijn tegen elke prijs de voormalige koloniën weer aan hun oorspronkelijke bezitters in Europa terug te geven. Ook Den Haag kreeg met Mountbattens verlichte denkbeelden te maken en moest daar natuurlijk niets van hebben. Zoals bekend onderschatte de Nederlanders de sterkte van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging schromelijk: ‘De Nederlandse inlichtingendienst had totaal geen voeling met wat er aan de hand was,’ en als Mountbatten er dan in geslaagd was gouverneur-generaal Van Mook tot een welwillender opstelling te bewegen, werd de laatste door de Haagse politici teruggefloten. Mohammed Sjahir merkte tegen Mountbatten op: ‘U introduceerde hier door uw persoonlijke kwaliteiten enige vruchten van de westerse cultuur die ons volk zelden te voren heeft mogen aanschouwen: beleefdheid, vriendelijkheid, en waardige bescheidenheid.’ De Nederlanders in Djakarta zagen hem dan ook als ‘een verrader’. Maar ook in Engeland werd hem zijn opstelling niet door iedereen in dank afgenomen: ‘gevaarlijke radicaal’ en ‘alarmerend socialistisch’ waren enkele van de gebruikte kwalificaties. Voor andere
critici gold dat Mountbatten India in een te hoog tempo naar de onafhankelijkheid gestuurd had en bovendien de splitsing in een mohammedaans Pakistan en een hindoeïstisch India nooit had mogen toestaan. Een splitsing die met tienduizenden doden gepaard ging. Ziegler toont mijns inziens overtuigend aan dat verder uitstel van de onafhankelijkheid onmogelijk was en waarschijnlijk tot nog meer bloedvergieten had geleid. Bovendien slaagde Mountbatten er in India zelf, dat onder de Engelsen verdeeld was in talloze rijken en rijkjes, bij elkaar te houden en om India en Pakistan lid te maken van de Commonwealth.
Mountbatten keerde na de afwikkeling van de onafhankelijkheid van India terug bij de Engelse marine in de functie van Fourth Sea Lord. ‘Alleen buitengewone mensen kunnen het zich veroorloven een stapje naar beneden te doen zonder hun waardigheid te verliezen.’ Hij wilde echter niets anders: zijn vader was als First Sea Lord afgezet in de Eerste Wereldoorlog, omdat sommige Engelsen het toch niet konden verkroppen dat een geboren Duitser de marine leidde, en zijn grootste ambitie was om ooit nog eens die ‘schande’ weg te wissen. Halverwege de jaren
| |
| |
vijftig was het zover, ‘een spannende gebeurtenis voor het eerst onder vaders portret te zitten.’ Hij was in die positie een van de belangrijkste critici van de Engelse betrokkenheid bij de Suez-crisis, de poging in 1956 het Suez-kanaal te heroveren op de Egyptische president Nasser die het kanaal genationaliseerd had. ‘Het Midden-Oosten is een conflict over ideeën, emoties, loyaliteiten,’ schreef hij aan zijn chef-staf, ‘jij en ik behoren tot een volk dat het niet zou pikken ideeën waar we niet in geloven met behulp van bajonetten of ander geweld door onze strot te laten duwen. Waarom zouden we veronderstellen dat dat proces bij andere volkeren wel werkt?’ De affaire was tekenend voor Mountbattens nonconformistische opstelling, die ook bijvoorbeeld naar voren kwam in zijn, wederom voor die tijd en voor een man in zijn functie, opzienbarende opvattingen over de kernbewapening: al aan het einde van de jaren vijftig tegen de ‘waanzinnige’ overkill, tegen de tactische nucleaire wapens. Of uit zijn opvattingen over Zuid-Afrika waar hij weigerde naar toe te reizen, ‘rassenvooroordelen vond hij niet zozeer immoreel als wel onbegrijpelijk.’
Zieglers briljant geschreven biografie besteedt gelukkig ruime aandacht aan Mountbattens privé-leven, wat het boek niet alleen leesbaarder maakt, maar ook een veel completer beeld geeft van de man dan met een verslag van alleen zijn werkzaam leven te bereiken zou zijn. Juist in die stukken blijkt hoe vergaand de medewerking van Mountbattens familie en van de beheerders van diens uitgebreide archief geweest is. Zijn huwelijk met Edwina Ashley, die niet in haar eerste buitenechtelijke verhouding gebleven is en onder andere een langdurige relatie met de Indiase premier Pandit Nehroe had, komt zonder schroom, maar ook zonder vettigheid aan de orde. ‘Edwina en ik zijn ons hele getrouwde leven bezig geweest in andermans bedden te duiken,’ schreef Mountbatten aan een van zijn dochters. Voor Edwina was dat waarschijnlijk waar, voor Mountbatten zelf minder: ‘Hoewel hij zich zelf graag als een seksueel atleet zag,’ schreef Ziegler, ‘lijkt het er op dat hij slechts een licht enthousiasme voor die sport kon opbrengen. Als hem gevraagd zou zijn te kiezen uit een verleiding door de meest aantrekkelijke hoer of een gesprek over dienstzaken met een invloedrijk figuur, zou hij ‘onveranderlijk voor het laatste hebben gekozen.’ De verhouding met Edwina was enigzins scheef: hij adoreerde haar, had een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van haar; zij hield van hem, maar ging volstrekt haar eigen gang. Al was jaloezie haar niet vreemd: ‘Mountbatten vloog een keer naar Parijs om een weekend door te brengen met een vriendinnetje waar hij zeer op gesteld was, maar ontdekte bij aankomst dat Edwina een dag eerder was aangekomen en haar meegenomen had naar een badplaats in een ander land.’ Niet een anekdote die in de officiële biografie van prins Bernhard zou staan.
Het einde kwam op 27 augustus 1979 toen de Ira een bom tot ontploffing bracht aan boord van Mountbattens jacht Shadow V: ‘Dood te gaan zonder tijd te hebben voor angst of spijt, bezig met dingen die hij het leukst vond om te doen in het gezelschap van de mensen van wie hij het meeste hield, zonder last te hebben gehad van een kruipende ouderdom of seniliteit, te eindigen niet met een zucht maar met een keiharde knal die in de wereld weerkaatste, dat was een lot dat Mountbatten voor zichzelf had kunnen uitkiezen.’
■
|
|