[Berichten uit de junkwereld]
Vervolg van pagina 6
toon is bij uitstek SUBJECTIVISTISCH: tegen het verbod van bepaalde recensenten in, buiten de mode van het harteloze kunstproza om, in het voetspoor tredend van, en mij verwant voelend aan enkele schrijvers die niet anders konden dan met hun eigen bloed schrijven.’
Uit de noten, achterin, is onder die verwante schrijvers William Burroughs de voornaamste. Die verwantschap moet er zijn naar de geest, zo te zien niet erg naar de vorm. Tot mijn opluchting, moet ik toegeven, want ik heb Burroughs' psychedelische ‘kunstproza’ nooit erg toegankelijk gevonden. In Uit het achterland staan maar een paar chaotische, nachtmerrieachtige fragmenten, bedoeld om de lezer een cold turkey te laten meebeleven (‘een driedaagse hellevaart, door de deskundigen onder ons ook wel “niet erger dan een griepje” genoemd,’ schampert de auteur). De tekst lijkt voor de leek geschreven te zijn, dan wel niet als een ‘gids in junkland’, zoals Stoute een paar keer spot, maar dan toch tenminste voor een gedeelte als geschiedschrijving: hoe en wanneer de heroïne werd ingevoerd. Najaar 1971, schat Stoute, die suggereert dat de Amsterdamse narcoticabrigade de junkies tegen hun wil in de armen van ‘de Kroonprinses’ dreven, door de handel in opium (‘Oermoeder Opium’) te zelfder tijd met succes lam te leggen.
Stoute beschrijft ook de onmiddellijke effecten van de horse: helaas (vindt Stoute zelf) geen magistrale verzaligdheid in artificiële paradijzen. Stoute ontleent zijn beeldspraak zelfs niet aan paleizen maar aan de efficiënte bediening van snackbars. Het effect omschrijft hij als: ‘De kick van het botte niel-zijn, de bevriezing in een krappe koelcel.’
Het boek is bedoeld als ‘symbolische groet aan mijn dode en nog levende vrienden’, vermeldt Stoute een paar keer, zich daarbij heftig verdedigend tegen (imaginaire?) verwijten dat hij niet eens een ander onderwerp probeert. Nu, daar heb ik me niet aan gestoord. Het is zijn onderwerp, dat niet minder maar helaas niet meer is dan alle andere. Wel storend vond ik een paar ‘opa-vertelt’-achtige passages over de vroegere junkies in vergelijking met die-van-tegenwoordig (‘Vroeger hadden we tenminste zoveel stijl een autoportier zonder beschadigingen te openen’; ‘Het type gebruiker is er de laatse jaren niet op vooruitgegaan’). Ze passen niet erg in een boek waarvan elke letter bedoeld is ‘om met bloed geschreven te zijn.’ En nog iets: een schrijver die zich minachtend uitlaat over ‘harteloos kunstproza’, ‘proza dat niet jankt, niet lacht, geen echte passie laat spreken, geen wanhoop vertolkt en niet door mensen lijkt geschreven,’ hoort niet voortdurend eigen onmacht bij voorbaat te excuseren door te verwijzen naar het boek ‘waar alles in staat, het boek dat ik mij voorgenomen heb te schrijven.’
■