Berichten uit de junkwereld
Manifest van René Stoute
Uit het achterland Door René Stoute Uitgever: De Arbeiderspers, 160 p., f 25, -
Diny Schouten
‘Wat GEZIEN is MOET beschreven worden,’ roept René Stoute uit in een soort beginselverklaring die dient als proloog bij Uit het achterland. De uitgever noemt het boek ‘een mengeling van roman, herinneringen en essay.’ De vele uit roepen, kapitaal gezet, geven daarenboven het idee van nog een ander genre: een manifest? Anders dan in zijn vorige twee boeken (Op de rug van vuile zwanen, verhalen, 1982; Een fatsoenlijke betrekking, roman, 1984), heeft René Stoute in dit nieuwe boek de behoefte om zijn ‘berichten uit de junkwereld’ van verklaringen te voorzien, want: ‘Dit is een tijd om MEDESTANDERS te HERKENNEN, dit is een tijd die we zullen noemen DE KALE TIJD. Dit is een tijd om wat vals is aan de kaak te stellen, dit is een tijd om in ons blote gat te staan, dit is de tijd voor een ALIBI.’
Stoute, ex-verslaafde die nu aan ‘de andere kant’ staat en zich ‘onder de burgers’ heeft gemengd, is danig onder de indruk van zijn bekering. Gelukkig is Uit het achterland niet overal zo hectisch van toon. Voor een groot gedeelte wordt het boek in beslag genomen door ‘portretten’ van teloorgegane bevriende junks, met kleurrijke beschrijvingen van criminele avonturen en desperate pogingen om te scoren. Trieste, enigszins voorspelbare verhalen, hier en daar op het sentimentele af: ‘Niet alleen leerde ik het métier tot in de finesses, ook ontmoette ik de mensen over wie ik vele prachtige verhalen zou willen schrijven. Verhalen die hen volledig recht zouden doen, verhalen die óók de plezierige, kameraadschappelijke momenten die ik met hen had lieten zien...’ Dat klinkt als valse jongensromantiek, die niet steeds aan de kaak wordt gesteld. Zo vind ik de zinsnede over Ronald: ‘Wat je noemt een “aardige jongen,” mij heeft hij in elk geval nooit belazerd,’ toegeeflijker dan nodig is voor iemand die met drie dubbeltjes opbrengst een Duitse rugzaktoerist in elkaar slaat.
De ‘prachtige verhalen’ over de speedfreaks, de heroïnehoertjes en de opiumspuiters, met aangevreten tanden maar met gouden hartjes (een aantal van hen, bewoners van ‘Huize Naaldvreugd’ kwam ook voor in Op de rug van vuile zwanen), plaatste Stoute in een context van pamflettistischer gedeelten. Het doet ze geen goed: ze lijken te veel te moeten fungeren als illustraties bij Stoutes betoog dat hun verloedering de schuld is van een Kongsi van grote heroïnebazen (wier villa's Stoute in Vinkeveen vermoedt, of in de bossen van Hilversum), het ‘ribfluwelen hulpverlenersvolkje’, een onwillige GGD en van burgemeester Van Thijn. Ik raakte wat geïrriteerd door Stoutes zelotisme in de strijd om de gratis heroïneverstrekking (hij is pro). De objectieve, of in elk geval minder belerende opzet van de verhalen uit Op de rug van vuile zwanen maakte op mij meer indruk.