De moed om zichzelf te doorzien
Geschiedenis van de autobiografie in Nederland
Het ontstaan van de autobiografie in Nederland Door P. Spigt Uitgever: G.A. van Oorschot, 228 p., f 27,50
Jan Fontijn
De afgelopen weken een aantal autobiografieën gelezen: die van Marguerite Yourcenar, Presser, Rousseau, Klaus Mann en de oorlogsherinneringen van Durlacher. De laatste twee maakten het meeste indruk op me. Waarom? Dat is niet zo gemakkelijk te zeggen. Waarop beoordeel je autobiografieën? Op het belang van het leven dat beschreven wordt? Ja en nee. Het hangt er maar van af wat je een belangrijk leven noemt. Ik ben het met Klaus Mann eens, wanneer hij zegt dat in principe elk leven belangrijk is. Of je nu de zoon van de grote Thomas Mann bent of niet, dat doet er niet toe, lijkt hij te willen zeggen. Dat is natuurlijk niet helemaal waar (de passages over zijn vader las ik met meer dan gewone belangstelling) maar doorslaggevend voor een goede autobiografie is natuurlijk het niveau van de auteur daarvan, diens intelligentie, sensibiliteit en wijsheid, kortom zijn ‘menselijke inhoud’. Hoeveel ‘waarheid’ over zichzelf durft een schrijver van een autobiografie aan, daar gaat het om. En daarbij versta ik onder waarheidsliefde niet zozeer volledigheid met betrekking tot biografische feiten maar louter moed om zichzelf te doorzien en daarvan adequaat verslag te brengen.
Bij het lezen van Durlachers Strepen aan de hemel heb je voortdurend de indruk dat een immens leed op een heldhaftige wijze wordt geobjectiveerd. Een persoonlijke moed en inzet zijn zeker ook aanwezig in de autobiografie van Klaus Mann, maar het merkwaardige is dat hij zijn liefdesleven (de homoseksualiteit) buiten zijn boek houdt en reserveert voor zijn verhalen en romans. Rousseau beweert in zijn Confessions voortdurend dat zijn waarheidsliefde groot is, dat hij louter schrijft vanuit zijn gevoel en dat hij niet schroomt om ook pertinente fouten in zijn leven te beschrijven. Hij wordt er echter geen greintje sympathieker door. Integendeel. Naarmate hij meer opbiecht, lijkt hij hypocriet er te worden. En dat heeft ook te maken met stijl en vormgeving.
Stijl en waarheidsliefde zijn moeilijk te scheiden. Je eigen leven vertellen is een verhaal vertellen, een verhaal met een begin, met dramatische hoogtepunten en een einde. Op het einde van de autobiografie ontmoeten de vertellende ik en het belevende ik elkaar en de balans van een leven kan dan worden opgemaakt. Als het goed is dan is er een antwoord gekomen op vragen als ‘wie ben ik’ en ‘hoe ben ik zo geworden’, want het doel van veel autobiografieën is het verkrijgen van zelfkennis. De wijze echter waarop deze vragen beantwoord worden, kan sterk variëren, het ‘verhaal’ kan steeds anders verteld worden.
En ook de aard van het ‘ik’ dat ontdekt moet worden, kan sterk in de loop der eeuwen variëren. Marguerite Yourcenar met haar groot historisch bewustzijn ziet zichzelf en haar leven als een stip in de oneindige tijd. En dit sterk relativerende standpunt ten opzichte van de eigen persoonlijkheid is bepalend voor de stijl en de structuur van haar autobiografie. Voordat ze aan de beschrijving van haar eigen leven toekomt, neemt ze een lange aanloop die tot de prehistorie teruggaat. Op het einde van Archieven uit het Noorden, het tweede deel van haar autobiografie, is ze nog steeds niet aan haar eigen leven toegekomen. Op het einde van dat deel schrijft ze, sprekend over zichzelf: ‘Ze zal naar beste vermogen proberen zich los te maken van wat haar voorouders de eeuw noemden en wat onze tijdgenoten aanduiden als de tijd, de enige tijd die voor hen telt, een heftig bewogen oppervlak waaronder de onbeweeglijke oceaan en de stromen die er door heen trekken verborgen zijn. Ze zal proberen zich door die stromen te laten dragen. Haar persoonlijk leven, voor zover die term een zin heeft, zal zich zo goed als het haar gelukt door dat alles heen afspelen. De lotgevallen van dat leven interesseren me vooral in zoverre het toegangswegen zijn waarlangs bepaalde ervaringen haar hebben bereikt.’
Vergelijk dit standpunt ten opzichte van het eigen leven met die van bijvoorbeeld Rousseau, bij wie het eigen ik en de eigen gevoelens centraal staan en die er alleen maar op uit is in verband met zijn slechte reputatie om aan de lezer zijn ware ik te laten zien dat achter zijn dikwijls onplezierig gedrag verborgen ligt.
Klaus Mann ziet in zijn autobiografie Das Wendepunkt (vertaald onder de titel Het keerpunt) zijn persoonlijk levenslot als intellectueel tussen de wereldoorlogen geheel binnen het kader van de algemene geschiedenis van een generatie en een volk. Zijn persoonlijk ‘ik’ lijkt op te gaan in zijn omgeving. Niet zelfconfrontatie maar confrontatie met anderen is het object van zijn autobiografie.
Jacques Presser, wiens animerende colleges over ego-documenten ik me nog zo goed herinner, blijkt in zijn autobiografie Louter verwachting ook niet het type mens dat zichzelf nadrukkelijk in het middelpunt zet, ook al neemt hij zich in het begin heel dapper voor om met zichzelf in een gericht te gaan, zichzelf te ontmoeten en te leren kennen. Je merkt dat de historicus, de wetenschapsman in hem, de literator, die hij ook was, dwarszit. Autobiografie is daarom zo'n fascinerend genre omdat de overgang van historisch relaas naar literaire fictie vaak zo gering is. Een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de autobiografie is die van een tekst met controleerbare levensfeiten naar de autobiografie in roman- en verhaalvorm. En die laatste vorm wordt over het algemeen niet gekozen omdat de schrijvers daarvan minder belang hechten aan historische waarheid, maar omdat het genre van de roman meer mogelijkheden biedt de eigen persoonlijkheid te presenteren. Juist omdat de autobiografie zo'n lenig genre is en allerlei overlappingen heeft met andere tekstvormen, moet elke studie over de autobiografie nauwkeurig vaststellen welke aspecten van de autobiografie centraal staan.