Blauw frak
Schokker verzamelde voor zijn proefschrift bijna alle uitingen van Bilderdijk over Goethe. Zo vond hij in Bilderdijks Verklarende geslachtslijst... (1832) onder het trefwoord ‘frak’: ‘In mijn vroegere tijd kende men 't woord zoo min als de dracht-zelve, en 't eerst kwam het met Goethes Werther by ons op, en werd mode met de sentimentaliteit, want Werther wilde daarin begraven worden, en ieder moest aliquatenûs een Werther zijn.’ (Bilderdijk doelt hier op blauw frak en geel vest.) Dit prachtige voorbeeld van Werther-receptie komt ook voor bij Kloek. Ofschoon de titel van zijn proefschrift voorgeeft tot 1800 te gaan, volgt Kloek Werther in werkelijkheid tot onze tijd (deel 1 en 2 blz. 228). Ik neem aan dat Kloek Schokkers boek gebruikt heeft (zijn werk overdoen zou weinig zinvol zijn); daarom is het des te verbazender dat hij het nergens noemt.
Iemand die onderzoek doet naar de gedrukte reacties op een laat-achttiende-eeuws boek neemt geen begerenswaardige taak op zich. Hij moet eindeloos speuren in boeken, reeksen, tijdschriften en oude kranten. Kloek heeft prachtige dingen gevonden, zoals een annonce in de Utrechtse courant waarin melding wordt gemaakt van de (eerste) vertaling van Werther (8 april 1776). Het gehele tweede deel van zijn dissertatie bevat de bibliografie met de vindplaatsen van Werther-receptie 1775-1800. Veel speurwerk is echter door anderen gedaan: K. Menne publiceerde reeds in 1905 een onderzoek ‘zur vergleichenden Literaturgeschichte’ naar Werther in Nederland. De Engelsman Atkins droeg in 1949 ook zijn steentje bij en verder geeft de catalogus Goethe (Gemeentemuseum te 's-Gravenhage 1949) ook rijke, maar slecht gebibliografeerde, vondsten. Het is verbazingwekkend dat Kloek ook dit boek niet noemt.
Dat er geen Wertherfieber in Nederland heeft gewoed, toont Kloek in zijn theoretische eerste deel overtuigend aan. Van 1778 tot en met 1781 vond Kloek Werther slechts vier maal genoemd. Hij is daar verbaasder over dan ik: het komt overeen met conclusies van andere, recente studies. Uiteraard verschijnen er in Holland enkele (vertaalde) Werther parodieën, maar veel meer was er niet. Indirecte beïnvloeding - dus daar waar de naam van Goethe of Werther niet valt - heeft Kloek nauwelijks onderzocht. In Frankrijk heeft men dat wel gedaan, men lette dan op navolgingen van de inderdaad typische ‘Kommatierung’ van Werther I.
Op dit wankele pad van stijlvergelijkend onderzoek begeeft Kloek zich niet. Hij drukt zich steeds voorzichtig uit en de eerlijkheid gebiedt mij te schrijven dat de auteur zelf de beperkingen van een receptie-onderzoek als het zijne onderkent. Daarmee is hij bepaald geen durfal geworden en bewandelt hij soms vreemde paden. Over de eerste oplagen van Nederlandse Werthers (1776, 1786 e.v.) zegt Kloek enerzijds dat ze 600 à 700 exemplaren groot moeten zijn geweest, anderzijds schrijft hij dat er geen oplage- of verkoopcijfers bekend zijn (1, blz. 96, 183/4, 252). Ik vermoed overigens dat hij er met zijn 600 à 700 weinig naast zit.
Ook Nederland kende roofdrukken. Om preciezer te zijn: roofdrukken van roofvertalingen. Goethe heeft nooit geld gezien van de eerste Nederlandse vertaling (Utrecht 1776) dus zeker niet van de interessante roof-roofdruk die in 1793 in Amsterdam verscheen. Deze berustte op de Utrechtse vertaling maar bevatte, onder andere, drie nieuwe stukjes uit Werther II. Kloek spreekt zichzelf dus tegen wanneer hij schrijft: ‘De Nederlandse lezer die geen vreemde taal machtig was, heeft in de achttiende eeuw geen kennis kunnen nemen van de zweite Fassung van Werther.’ Verscheen de tweede versie in Engeland pas in 1801 en in Frankrijk in 1800 (Kloek, deel 1, blz. 270), uitgerekend de Nederlandse lezer kon al in 1793 over drie stukjes uit Werther II beschikken.
Over Werther geschreven... bevat tevens een volledige Nederlandstalige Werther-editiebibliografie (1, blz. 218-228). Buiten de omissie van de editie uit 1972, vind ik het onbegrijpelijk dat Kloek, die exemplaren uit Yale, Frankfurt et cetera heeft vergeleken, niet te rade is gegaan bij de schitterende collectie in het Lottehaus in Wetzlar - daar waar Goethe als Werther ooit rondliep en waar zich een van de belangrijkste Werther-collecties ter wereld bevindt. Als Kloek toch de Franse annex Maastrichtse edities wil noemen (1, blz. 267) dan vergeet hij een editie uit 1791.
Menige lezer zal zich afvragen wat de zin van een receptie-onderzoek als dat van Kloek is. Het zijn niet meer dan voetnoten, de promovendus is de eerste om dat te beamen, en een bespreking van zo'n studie kan niet meer dan voetnootjes bij voetnoten zijn. Ondanks dat valt het 445 bladzijden dikke werk mij tegen. Als bibliografisch project is het lang niet altijd nauwkeurig en als receptiegeschiedenis is het beperkt. Een ‘Nederlands Goethe-beeld’ werpt Kloek nauwelijks op, terwijl Goethe tussen 1775 en 1800, zelfs in Nederland, natuurlijk meer is geweest dan alleen maar Werther von Goethe.
Doordat Kloek zich vastgebeten heeft op Werther-und-immer- Werther gaat hij vaak voorbij aan indirecte of secundaire receptie. Hij heeft volgens zijn hoofdstuk over theoretische (receptie)programma's veel geleerd van Duitsers als Jauss, Link en Grimm en voorts van de Tsjech Vodicka; Georg Lukàcs liet hij links liggen terwijl deze met zijn Die Leiden des jungen Werther (1939) toch als een der eersten op de ideologische receptie van Werther wees. En als er iets interessant is geweest aan Goethes beroemde briefroman dan is het zijn ideologisch/theologische weerstand of bijval. Een onderzoek naar anti-Werther-kanselgebazel heeft althans in Duitsland tot vermakelijke studies geleid.
■