Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Louter verwachting, autobiografische schets 1899-1919 Door Jacques Presser Uitgever; De Arbeiderspers, Privé-Domein, 173 p., f 36,50
| |
ZwemlesHij had een gierende, razende belangstelling en eerbied voor literatuur, muziek, schilderkunst, wetenschap, geleerdheid, boeken, - voor alles wat ‘goed en mooi’ was. Wij zijn als Dante in het donker woud, staat in een van zijn gedichten:
Wij zijn als Dante in het donker woud,
Tussen de wilde dieren die ons kwellen.
Besef van schoonheid, goedheid duizendvoud
Doet onze harten van verwachting zwellen.
Misschien dat ook ons hart eenmaal aanschouwt
L'amor que muove il sol e l'altre stelle.
Het aangrijpende van Presser, en ook het aangrijpende van deze memoires is geloof ik dat zijn verering, zijn geestdrift voor schoonheid en goedheid zo direct en rauw op je afkomen. Buiten die dingen bestond er in zekere zin niets voor hem, althans die indruk kreeg je van hem en krijg je uit zijn autobiografie. Hij kon niet zwemmen, hoewel hij als volwassene nog zwemles heeft genomen. Hij was wat je zou kunnen noemen in sterke mate gestoord in zijn contact met de materiële wereld. Presser op een paard of op schaatsen of aan het roer van een schip is ondenkbaar. Iemand als Tolstoj, die niet minder in schoonheid en goedheid geïnteresseerd was dan Presser, onderbrak iedere zomer het lezen en schrijven voor jagen, paardrijden, zwemmen. Ik geloof niet dat Herman Gorter ooit op een paard gezeten heeft, maar het is welhaast zeker dat hij een goed ruiter zou zijn geweest, zoals hij ook een goed bergbeklimmer en cricketspeler geweest is. De enige band van Presser met de materiële wereld was geloof ik het voetballen, dat hij als jongen beoefend heeft. Als leraar organiseerde hij op een ‘klassedag’ nog wel eens een voetbalwedstrijd, waarbij hij als scheidsrechter optrad. Die ‘sportieve’ voorbeelden zijn eigenlijk verkeerd. Je hebt mensen die geen kapotte lamp kunnen verwisselen en niets van tennis of voetbal weten en zich nochtans op hun gemak voelen als ze in de kroeg zitten of voor de klas staan. Presser voelde zich in menselijk gezelschap geloof ik nooit op zijn gemak. Zelfs in zijn geschriften merk je dat. Hoewel hij een hartstochtelijk schrijver was, treedt hij de lezer altijd een beetje zenuwachtig tegemoet. Allerlei dingen staan niet in deze herinneringen. Zo schrijft hij dat er in de winter 1917-1918 ‘wilde versjes’ van hem in de communistische Tribune stonden. Ik zou wel eens willen weten hoe die daar kwamen. Gewoon ingestuurd? Of via iemand die daar werkte of iets met die krant te maken had? En als er zo'n tussenpersoon was, wie was dat dan? Sommige dingen verbaasden mij. In Hoogeveen ging vóór de Eerste Wereldoorlog ‘elke zondagochtend al heel vroeg de trom rond om de gelovigen ter kerke te noden of te nopen.’ Hadden de christenen in Drente geen geld voor kerkklokken? En een ander financieel opmerkelijk feit: toen de directeur van die Openbare Handelsschool jubileerde kreeg hij een huis cadeau. Dat waren tijden! Deze verzuchting geldt trouwens voor meer dingen in deze herinneringen. Presser vertelt over de uitstekende lagere school die hij bezocht en waar hij binnen schooltijd genoeg Frans leerde om vóór hij op de hbs kwam een Frans boek te kunnen lezen: Le conscrit de 1813 van Erckmann-Chatrian. Kom daar nu eens om. Als Van Kemenade aan de macht komt zullen er in het kader van de ‘gelijke verdeling van kennis’ zelfs geen leerlingen meer zijn die na de middelbare school in staat zijn een Frans boek te lezen. Het zijn er nu al zo weinig. Ik heb zelf nog een staartje van die goede oude tijd meegemaakt en ook als leerling van de lagere school enig Frans geleerd - niet op school, maar van een vriendin van mijn ouders, mevrouw Bosman. Ook ik heb eer ik op de middelbare school kwam een Frans boek gelezen. Merkwaardigerwijs was dat ook een boek van Erckmann-Chatrian, maar niet die Loteling, maar L'ami Fritz, het verhaal van de vriendschap tussen een goj en een jood. Het boek bevond zich in de boekenkast van mijn vader, die van Jan Romein genoeg Frans geleerd had om Erckmann-Chatrian en later Simenon te kunnen lezen.
Als leraar geschiedenis
Sommige passages in dit boek maakten diepte indruk op me zonder dat ik zou kunnen zeggen waarom. De koperen bruiloft van Pressers ouders bijvoorbeeld, ge- | |
[pagina 4]
| |
vierd in de Pretoriusstraat, een feest dat de hele nacht duurde. ‘Mijn ouders hadden dan ook de benedenburen gewaarschuwd (...) die dit merkwaardig genoeg uitlegden als een uitnodiging en de hele nacht meefuifden (...) zeven brave, gemoedelijke rooms-katholieken, die om de vele jiddische gijntjes van die nacht uitbundig meelachten en zich intussen te barsten vraten aan joodse versnaperingen en joods voedsel.’ Je voelt hoe zuinige Jacques het een halve eeuw later nóg zonde vindt van al die versnaperingen - terwijl die tofelemonen nota bene niet eens uitgenodigd waren. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om twee suggesties te doen. Dit boek bevat een uitstekende bibliografie van Nicolette Mout. Alles wat ik van Presser in huis heb aan overdrukjes, kleine, in eigen beheer uitgegeven dingen staat erin. Als je de boeken niet meerekent bevat die bibliografie niet zo erg veel nummers. Zou het nu niet aardig zijn die korte stukken een keer allemaal uit te geven, in een oplage van zeg duizend exemplaren met subsidie van ZWO of het Prins Bernhardfonds? Die recensies, krantenartikelen, inleidingen, gelegenheidsstukken zijn misschien niet zijn beste werk, en er zullen misschien wat herhalingen in staan - iedere keer als er iets over Napoleon verscheen moest hij het recenseren - maar ik zou zo'n boek kopen. Denk eens aan de tientallen volstrekt waardeloze boeken die ieder jaar gesubsidieerd worden! Sterker. Ik open een Volkskrant en zie een advertentie waarin de Rijksuniversiteit te Leiden een toegevoegd docent (v/m) vraagt, wiens taak zal bestaan uit ‘het begeleiden van stages en scripties op het terrein van de sociale en organisatie psychologie van studenten in de bijzonder fase.’ Het is duidelijk dat uit de vervulling van zo'n vacature niets goeds kan voortkomen. Houdt men die vacature één jaar open, dan is er ruim voldoende overheidsgeld gespaard om de Opuscula disjecta van Jacob Presser uit te geven - een boek, waaruit studenten van de subfaculteit der psychologie oneindig meer zullen kunnen leren dan van honderd toegevoegde docenten (v/m). Mijn tweede suggestie: tijdens de oorlog liet de ondergedoken Presser mij zijn boek Homo submersus lezen. Ik vond het prachtig. Het is een onderduikersverhaal, met als motto een regel van Ovidius: ‘Quamquam sint sub aqua, sub aqua maledicere temptant’ (Hoewel zij onder water zijn, proberen zij onder water kwaad te spreken). Na de oorlog heb ik Presser gevraagd waarom hij dat boek niet uitgaf. Er stonden te veel compromitterende anekdotes in over allerlei levende mensen, zei hij. Maar die mensen zullen nu wel langzamerhand allemaal uitgestorven zijn. Bovendien dragen zij in het boek uiteraard andere namen. Waarom dus dat boek niet uitgegeven? Het manuscript schijnt nog te bestaan. ■ |
|