Humeuren & Temperamenten
Symmetritis
Gerrit Komrij
P. Hermanides
In een overweldigende bui van verliefdheid kan een veel nietiger, vluchtige bui - vergeetachtigheid bijvoorbeeld - fataal zijn. Welke temperamenten bepalen de voortgang van ons leven? We kunnen een belangrijke gebeurtenis die een week geleden voorviel zo correct mogelijk beschrijven - geuren, kleuren, bewegingen, alles klopt tot in de puntjes - maar weten we nog precies wat we er toen bij voelden? Meestal verzinnen we er een nieuw gevoel bij, gewoon omdat we het oude kwijt zijn. Geluk wordt nonchalance, verdoving precisie. We weten nu al niet wat ons het meest stuwt, laat staan dat emoties herinnerbaar zijn, op een eenduidige manier, onvervalst. En wat met de onbenoembare roerselen? De componenten van onze gevoelsscala die noch het een noch het ander zijn? De kleine, geniepige driftjes die aan alle handboeken van de psychologie ontsnapten? De drijfveren die geen naam hebben maar ons toch geen moment verlaten? De humeuren die we loochenen, belasteren en kleineren, terwijl hun rol doorslaggevend is bij nagenoeg alles wat we doen?
Als kind had ik een ijselijke tic. Als ik mijn rechteroog dichtkneep moest ik, of ik het wilde of niet, onmiddellijk ook mijn linkeroog dichtknijpen. Tilde ik mijn linkerhand op, dan volgde meteen daarna mijn rechterhand. Helde ik me iets naar de ene kant over, dan boog ik vervolgens wat naar de andere kant door. Had ik jeuk in mijn rechterzij, dan krabde ik me daar - om terstond jeuk in mijn linkerzij te voelen, waarna ik me ook daar kon krabben. Dat ging in een razendsnelle opeenvolging, alsof ik het ene gebaar met het andere wilde opheffen. Terwijl ik - links, rechts, links, rechts, links, rechts - krabde, optilde, dichtkneep en wreef had ik het idee dat ik een doodkalme indruk op de buitenwereld maakte. In werkelijkheid was ik spastisch in de weer, met een dwangmatigheid die aan het belachelijke grensde. Door alles wat ik enerzijds deed ook anderzijds te doen, bevocht ik een wereld van harmonie. Ik hief mijn gebaren op door ze te verdubbelen en dacht daarmee het rijk van de stilte te zijn binnengetreden. De grootste onrust was mijn grootste rust.
Ik moest de angst opheffen. Ik moest als ik mijn rechteroog of rechterarm had bewogen meteen mijn linkeroog of linkerarm activeren, met hetzelfde gebaar en met evenveel energie, anders zouden ze verlammen, achterop raken, me in de steek laten. Daar was ik heilig van overtuigd. Er liep, van kruin tot kruis, een verticale streep door mijn lijf, en geen van beide zijden mocht ik voortrekken of achterstellen. Mijn gemoedsrust hing af van de idiote, schokkerige manier waarop ik me gedroeg.
Die tic heb ik allang niet meer. Maar nog altijd speelt het in de regionen van het onvoorspelbare en onachterhaalbare een niet te benoemen rol. Ik sta er nooit bij stil, denk er nooit over na, maar geen moment, bij wat ik ook doe, is die hang naar symmetrie afwezig. Ik koop, als het enigszins kan, van alles twee stuks. Ik heb een bijgelovige afkeer van oneven getallen. Ik heb een zwak voor sokken, porte-brisées en zwanen, omdat die altijd met zijn tweeën zijn. Er bestaat voor mij niets volmaakters in de wereld dan een stelletje - twee van hetzelfde, of twee die elkaar aanvullen, dat schept grote tevredenheid. In de kunst trekken me de parodie en de pendant. Maar wat het belangrijkste is: een gevoel, een gedachte bestaat voor mij pas echt wanneer ik er tegelijkertijd exact het tegenovergestelde bij kan voelen of kan denken. De ondraaglijkste zwaarte wordt op die manier vederlicht. De ademloze, spastische lichtheid die me in leven houdt.
■