Academisch provincialisme
De stand van zaken in het minderhedenonderzoek
Etnische minderheden, wetenschap en beleid Onder redactie van J. Sperna Weiland en J.H.P. Paelinck Uitgever: Boom, 109 p., f 19,50
Lodewijk Brunt
Hoe komt het dat het sociaalwetenschappelijk onderzoek op het terrein van etnische groepen in Nederland zo nauw verbonden is met vraagstukken van het ‘beleid’ en over het algemeen zo weinig theoretische diepgang vertoont? Ligt dit aan het feit dat de Nederlandse sociaal-wetenschappelijke wereld volkomen verrast werd door de grote stroom immigranten na de Tweede Wereldoorlog, zowel uit de voormalige koloniën als uit de landen rond de Middellandse Zee? Dit is de overtuiging van de Rotterdamse hoogleraar in de sociologie, J.A.A. van Doorn. Hij schrijft dit in ‘Het miskende pluralisme: een herformulering van het minderhedenvraagstuk’, een van de hoofdstukken uit de zojuist verschenen bundel Etnische minderheden. Wetenschap en beleid. Daarin is een vijftal bijdragen opgenomen die een paar jaar geleden werden voorgedragen op een congres over etnische minderheden dat werd gehouden ter gelegenheid van het veertiende lustrum van de Erasmus Universiteit.
Vermoedelijk heeft Van Doorn gelijk, al zou hij een duidelijker voorbehoud hebben kunnen maken voor een handvol antropologen die de ‘bui’ wél bijtijds zagen aankomen. Maar ook zij hebben niet kunnen voorkomen dat het ‘minderhedenonderzoek’ vanaf het begin door beleidsinstanties - vooral de departementen van Maatschappelijk Werk, respectievelijk CRM en WVC - werd gestuurd. Dit heeft in het algemeen twee gevolgen gehad. Ten eerste werd de ‘minderhedenproblematiek’ gedefinieerd in overeenstemming met beleidstaken, waardoor een zicht op het geheel verbrokkelde. ‘“Gerepatrieerden” vormden een ander onderwerp dan “Ambonezen”, en dezen werden weer onderscheiden van “buitenlandse arbeiders”, “buitenlandse studenten” en “vluchtelingen”: verschillen in overheidsbeleid beslisten over de separatie in het onderzoek’, aldus Van Doorn. Ten tweede kwam de nadruk te liggen op sociaal-psychologische en sociaal-culturele aspecten. ‘Men constateerde vooroordelen, discriminatie en groepsspanningen, en men trachtte vervolgens, na wetenschappelijke verificatie, bruikbare methoden te vinden om deze ongewenste verschijnselen zoveel mogelijk uit te bannen.’ Door deze twee neigingen heeft het minderhedenonderzoek in Nederland volgens Van Doorn het karakter gekregen van een soort victomologie, een slachtofferwetenschap die de basis vormde voor een welzijnsbeleid. Hij zegt: ‘Sussend en subsidiërend ging de overheid rond in de hoop dat meer feiten zouden leiden tot meer inzicht, en dat inzicht de tolerantie van de Nederlanders en het welbevinden van de minderheden zou bevorderen’. Voor de sociale wetenschappen heeft deze situatie ertoe geleid, dat er inmiddels een sfeer van ‘academisch provincialisme’ is ontstaan: er bestaat geen aansluiting meer bij de belangrijke tradities van de
antropologie en sociologie.