Vertaald
Het kind van de president door Fay Weldon, vertaling Yvonne Wiewel (Bert Bakker, 234 p., f 27,90). Het is op een regenachtige dag dat de blinde ik-figuur aan haar buurvrouwen het verhaal vertelt van Isabel, die bij haar was gekomen met de woorden: ‘Ik verkoop het huis. Ik ga terug naar Australië, mijn moeder opzoeken. Maar eerst wil ik je nog een verhaal vertellen, zodat jij het kunt doorgeven.’ Isabel was altijd al het buitenbeentje in de straat omdat ze te volmaakt was. Ze had een reputatie opgebouwd als serieus journaliste en had wat je noemt een kameraadschapshuwelijk: haar echtgenoot Homer deelde het huishouden met haar en voedde ook hun kind op. Isabel leefde met haar moeder in het Australische binnenland, vluchtte naar Engeland en trouwde met de Amerikaanse Homer. Vlak voor haar huwelijk had ze een korte maar zeer intense verhouding met een zekere Dandy, van wie ze zwanger werd. Haar zoon Jason lijkt als hij zes wordt sprekend op de nieuwe Amerikaanse presidentskandidaat Dandy; ‘Het verleden is binnengeslopen om het heden in bezit te nemen.’ Dat feit geeft de roman een thrillerachtige wending; er zijn lieden die er baat bij hebben dat Isabel voorgoed haar mond houdt over de affaire. Daar blijft het niet bij. Haar ideale echtgenoot blijkt onbetrouwbaar. Goed en kwaad, waarheid en leugen vloeien ineen. Isabel is een strijdbare vrouw die nauwelijks middelen schuwt om haar doel te bereiken. Ze is bereid de prijs te betalen die waardevolle dingen hebben. Weldon schrijft humoristisch, ze observeert scherp maar heeft soms van die boodschapperige zinnen als: ‘Misschien behoort hij (Jason) tot een nieuwe generatie van mannen, die kracht in zichzelf zoeken en niet in de uitbuiting van vrouwen en de plundering van de wereld, die hun koninkrijk vestigen in de innerlijke wereld en niet in de wereld daarbuiten.’ Ik houd meer van de spottende Weldon.
Vrouw en vijand door Kingsley Amis, vertaling J. en H.M. Verheydt (Veen, 300 p., f 28,50). Kingsley Amis is bij uitstek een satirisch schrijver. Hield hij zich in Lucky Jim vooral bezig met de mottige sfeer in het universitaire wereldje, zijn latere romans hebben de verhouding tussen mannen en vrouwen als onderwerp. Dat die verhouding slecht is staat buiten kijf. Uit de houding ten opzichte van de vrouwelijke figuren in het boek spreekt diepe haat, maar ook van de mannen blijft uiteindelijk niet veel over; het zijn laffe botteriken. In Jake's geval nam Amis de seksuologie genadeloos op de korrel, nu sleurt hij de psychotherapie mee de afgrond in. De hoofdpersoon Stanley is een veertigjarige doorsneeman die gelukkig lijkt met zijn tweede vrouw tot alles verandert als zijn zoon van negentien gek wordt en in handen valt van een vrouwelijke psychiater. Anthony Paul in VN (23 juni 1984): ‘Stanley and the women is een veel complexere satire dan het pretendeert te zijn, een satire over vrouwen en mannen, en het wederzijdse onbegrip. Het is bijzonder knap geschreven en rijk aan rake typeringen van kleding, maniertjes, café-interieurs en Londense huizen. Bovenal geeft het de lezer het gevoel dat het allemaal - ook al zijn we het er niet mee eens - levensecht is. Daarover valt niet te twisten. Levensecht, maar dan wel in de zin van levensecht Engels en middleclass: dat en niet zozeer de mensheid in het algemeen is immers het onderwerp van Amis' werk.’
Peggy Salté door Page Edwards, vertaling Peter Bergsma (Agathon, 245 p., f 32,50)
‘Haar leven lang hield Peggy een dagboek bij. Op haar dertiende werden “De avonturen van Margaret Fountinier” “Pegs krabbels”. Toen ze was getrouwd begon ze het, in een vlaag van optimisme, “Mijn leven, eindelijk!” te noemen. Op haar zesendertigste werd het “Mijn persoonlijk leven”, wat het nadien zou blijven.’ Deze introductie wekt de verwachting dat we de dagboeken van Peggy te lezen krijgen maar behalve dat er hier en daar een zin wordt geciteerd is het verhaal in de derde persoon geschreven. De vorm is inconsequent; het is niet duidelijk wat de verteller toevoegt en wat uit de persoonlijke notities is geput. De omslag doet stuiversromanachtig aan en voor de inhoud geldt dat ook. Het is de geschiedenis van een vrouw, wier levenspad via een diep dal naar uiteindelijk geluk voert. We volgen Peggy vanaf haar tiende (1912) tot haar dood in 1978. Ze woont in een klein, onherbergzaam dorpje in de staat New York samen met haar egoïstische, koppige vader tot hij haar ‘uithuwelijkt’ aan de drankzuchtige woudloper en huisvriend Carl Salté. Tot zijn mannelijk uiterlijk en zijn brute wilskracht voelt Peggy zich overigens wel aangetrokken. Ze noemt hem ‘onafhankelijk en onvoorspelbaar’, ze ‘houdt zijn huis schoon, kookt voor hem en gehoorzaamt als hij met haar wil vrijen’. Op een gegeven moment overvalt de moederlijke drift haar; bovendien wil ze iets dat alleen van haar is. Het resultaat is een zoon die later het evenbeeld van zijn vader wordt. Bij Edwards is de erfelijkheidsleer zo simpel als een optelsom, want de zoon vertoont al op jeugdige leeftijd dezelfde karaktertrekken. Als Carl op een dag spoorloos verdwijnt, duikt Peggy's jeugdvriend Alston Tucker weer op. Alston is een kunstenaar (dus in Edwards' eenvoudige geest gevoelig en geduldig) van wie ze nog een dochter krijgt en met wie ze de rest van haar leven tevreden en gelukkig
doorbrengt. De tekening van de personen en hun onderlinge verhoudingen blijft al te oppervlakkig.
MARIJKE HILHORST