Humeuren & Temperamenten
Luiheid
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Je moet lui zijn om volop van het leven te genieten. Nee, dat klinkt, hoeveel tegenstrijdigheden je ook steeds weer in je emoties en aandriften mag ontdekken, te paradoxaal. Zo'n formulering veronderstelt een activiteit. Er staat een imperatief in die zin. Het is een luie formulering.
Wie lui is geniet van het leven. Dat laat zich al beter aanhoren. Luiheid dwing je niet af, je hebt haar in je. Genietingen forceer je niet, ze vergezellen je van nature, zoals vliegen een koe. Wie niet lui is zal het nooit worden, het is jammer, maar hij hoeft niet meteen te wanhopen. Er zijn nog heel wat andere dingen, zoals braafheid, werklust en aanzien, die hem de suggestie van genot kunnen verschaffen.
‘Andere mensen leven alleen maar, ik vegeteer,’ zei Cyril Connolly. Daarin ligt ook het mededogen met de arme ongedurige, de slaaf van zijn activiteiten, besloten. Alle ellende in de wereld komt voort uit het feit dat iemand niet gewoon met zijn armen over elkaar kan blijven zitten. Hij moet zo nodig leven, en in zijn jacht om zich onmisbaar te maken ontdekt hij het volle leven steevast op de verkeerde plek. Hij moet stinken, steken, wroeten, hij moet zijn medemens in de weg lopen, zinloze produkten boetseren, hijgen, jagen, nuttig of lastig zijn en het brandende visioen van vagina's en oorlogsgeschut is geen moment uit zijn hoofd - maar hij vergeet dat hij, om als God te zijn, niet meer zou hoeven te doen dan de schuchtere anemoon die, zonder zich iets af te vragen, lichtjes haar hoofd met de zon meedraait en in een stille maannacht ongemerkt sterft.
Luiheid trekt geen aandacht, noch kent ze zichzelf. De mensheid zou wat minder moeten existeren. De dagen van vergetelheid en onbeweeglijkheid helpen de wereld weliswaar niet vooruit maar, o, wat is stilstand een wonder ding. Nergens trek in hebben, naar niets verlangen, zonder spijt - er gaat geen seconde voorbij of ik verlang ernaar.
Mijn begeerte naar luiheid is al een begeerte te veel, ik besef het. Het blijft sukkelen met de luiheid. Slechts zelden geniet ik ervan in haar hoogste vorm, die een vorm zonder genieten is. Doorgaans komt het neer op een beetje rondhangen, wat slenteren, je werk uitstellen, op je krent zitten en mijmeren over niks. De mens is een onaf ding. Waar hij zou moeten schateren van blijdschap komt hij niet verder dan joligheid, waar hij zou moeten janken snottert hij even. Mijn luieren is niet meer dan luiwammesen. Maar ik weet tenminste van mezelf dat ik streef naar de hogere luiheid - nee, nee, niet streef - dat ik haar zonder het te weten roerloos aanbid.
Intussen moet ik met luiwammesen zien rond te komen, en ik ben er niet gelukkig mee. Ik voel me niet schuldig als ik mijn plichten verzaak. Ik schaam me er niet voor een hele dag in bed te blijven. Ik word niet ongedurig als ik mijn werk tot het allerlaatste ogenblik uitstel. Dat is al heel wat. Want juist die schuld, die schaamte en die onrust maken het voor menigeen zo moeilijk om niets te doen. De horzel van de eerzucht heeft gezorgd voor grote romans, grote uitvindingen, grote oorlogen. Maar de grootste roman is de roman waaraan nooit is begonnen, de grootste uitvinding is de hangmat en de grootste oorlog de oorlog die gevoerd moet worden tegen de onzalige aandrang om je mat te verlaten en je te bemoeien met een ander.
■