Een ziekte van de wil
Herkent u Janes schrijversblokkade? vraag ik haar. ‘Iedere schrijver is bang voor het blanke papier. Maar Jane heeft nooit kunnen terugvallen op een schrijftechniek, die ik wel heb ontwikkeld. Iedere keer als ze schreef, was het alsof ze het voor de eerste keer in haar leven deed. Verder leed ze zoals ze dat noemde aan een ziekte van de wil. Ik beschik wel over voldoende discipline, maar heb toch ook heel wat onafgemaakte manuscripten liggen. Wat ik vooral herken is haar gebrek aan zelfvertrouwen. Haar kwetsbaarheid als schrijfster. Haar wanhoop als ze negatieve kritieken kreeg. Over haar toneelstuk In het tuinhuis schreef een criticus dat hij op het podium alleen maar een stelletje gekken had gezien. Gertrude Stein trok zich van kritiek niets aan, die begon gewoon aan haar volgende boek. Waren we allemaal maar zo gezegend als zij.’
Millicent Dillon verzorgde ook de uitgave van Out in the World, selected letters of Jane Bowles. Honderddrieëndertig ongedateerde brieven die ze als een historische speurneus chronologisch achter elkaar heeft geplaatst, gelardeerd met fragmenten uit de onvoltooide roman Out in the World.
Dillon is het direct met me eens dat Janes brieven weinig literair zijn. ‘Not a bit.’ Uit haar brieven spreekt geen ‘golden rebel’, maar: een klagerige, gekwelde vrouw die oeverloos uitweidt over onbelangrijke kwesties, bijvoorbeeld of ze in Pauls afwezigheid nu wel of niet zijn appartement zal onderverhuren. Dillon: ‘Mijn uitgever zei dat hij die brieven over dat appartement niet kon uitstaan. Die dreven hem tot waanzin. Maar ik zei: Zo was ze. Op die manier leefde ze. Ze had een obsessie voor details.’
In een van haar talrijke brieven aan Paul (die ze Bubble noemde) schrijft Jane dat ze voor haar gevoel pas een brief heeft geschreven, als ze een probleem presenteert. Zelf noemde ze de brieven, waarin ze haar obsessies uitstalde ‘agonizers’. In geen enkele brief worden filosofische of literaire kwesties aangestipt. Geen woord over de Tweede Wereldoorlog, over de jodenvervolging. Ze was de gevangene van haar eigen beslommeringen. Voortdurend komt ze terug op haar onmacht te schrijven. De brieven als compensatie daarvoor.
‘Ik wil haar niet veroordelen. Je zult haar moeten accepteren zoals ze is. Deze bundel is een andere, intieme manier om met Jane kennis te maken, zonder dat mijn stem er telkens tussendoor klinkt. Wat je er ook van kunt zeggen, de brieven zijn openhartig. Nemen je direct mee naar haar leven.’
Jammer is dat de brieven die Jane naar haar dominante jiddische moeder Claire Auer schreef, onvindbaar zijn. Die zouden dan misschien meer helderheid verschaffen over de gecompliceerde relatie die ze met haar moeder had. Uit brieven van Claire naar Jane blijkt dat deze haar dochter altijd als kind is blijven zien. Toen Jane allang volwassen was, bleef haar moeder haar schrijven: poets je tanden, ga naar de tandarts enzovoort.
In een van haar brieven klaagt Jane dat de literaire wereld geen aandacht aan haar besteedt. Dat ze nooit een O. Henry-prijs heeft gekregen. Millicent Dillon kreeg in 1981 de O. Henry-prijs voor een van haar korte verhalen. ‘Dat was stom geluk. Natuurlijk ben ik er blij mee, maar waarom kreeg ik die prijs alleen voor dát verhaal? Zijn de andere niet goed? Ondanks die prijs ben ik geen succesvol schrijfster. Nog steeds moet ik knokken voor publikatie en krijg ik verhalen retour. Ik herinner me nog hoe blij ik was toen mijn eerste korte verhaal in Engeland werd gepubliceerd. Nu verandert mijn leven, dacht ik. Roem en geld en alles waar je over droomt. Iedereen zal van me houden. Tot je erachter komt dat er fundamenteel niets is veranderd.’
■