Rudie Kagie
Carolus Verhulst, uitgever, was de laatste nog levende Nederlander die kon zeggen dat hij Mohandas Karamchand Gandhi goed heeft gekend. In 1923 hield Verhulst een radiopraatje over de in ons land volkomen onbekende mahatma (grote geest). Korte tijd later richtte hij de vereniging Vrienden van India op. Henriëtte Roland Holst was voorzitster, hij secretaris. Deze maand zou Carolus Verhulst vijfentachtig jaar zijn geworden. Volgend jaar hoopte hij zijn jubileum als vijfenzestig jaar uitgever te vieren. Op maandagochtend 10 juni 1985 overleed hij in zijn woning in Wassenaar, op het adres waar ook uitgeverij Mirananda gevestigd is. Carolus Verhulst hield zijn leven lang kantoor aan huis.
Hij was gewend de werkdag 's morgens om halfzeven met een koude douche te beginnen. Slechts onderbroken door een hazeslaapje in de middaguren zat hij meestal tot tien, elf uur 's avonds met de neus in drukproeven en manuscripten. ‘Zijn werk was zijn hobby,’ zegt zijn naaste medewerkster Manda Plettenburg die nu als directrice uitgeverij Mirananda voortzet. ‘Er is hem vaak gevraagd wanneer hij dacht er mee op te houden. Dan antwoordde hij altijd dat hij nooit zou stoppen, hij wilde sterven in het harnas. Hij kon niet leven zonder de uitgeverij. Tot op het laatste moment zat hij boordevol plannen.’ De voormalige woon- en werkruimte van Carolus Verhulst weerspiegelt net als de catalogus van zijn vennootschap een grote belangstelling voor het occulte India en het oude Egypte. Op een bank rust een tampoera, een Indisch snaarinstrument dat vroeger werd gebruikt ter begeleiding van meditaties. Onder de diverse exotische kunstvoorwerpen bevindt zich een beeldje in bladgoud dat de Egyptische godin Selket, behoedster van de ademhaling, voorstelt. Het was zijn lievelingsobject.
‘Mirananda gaat verder in de geest van Carolus Verhulst,’ zegt Manda Plettenburg. Een van de eerste boeken die de uitgever liet drukken was in 1923 Christus in u van Alice Mortley. Er is nog steeds vraag naar het werkje, dat de afgelopen zestig jaar constant leverbaar bleef. Dat was het geheim van Mirananda: de titels gingen doorgaans tientallen jaren mee. Het publiek voor eeuwenoude oosterse wijsheden groeide langzaam. Wie naar kennis en inzicht op dat terrein dorstte, moest de boeken kopen die Carolus Verhulst uitgaf. Hij was de eerste die de wijsgerige werken van Krishnamurti publiceerde, aanvankelijk in het Engels, later in het Nederlands. Gustav Jung en Rudolf Steiner maakten in ons land bij hem hun debuut. Hij liet verhandelingen vertalen en drukken van Ouspensky, Gurdjieff, Russell, Wells, Kahlil Gibran en vele andere lichtende geesten die - hoe men ook over de inhoud van hun schrifturen denken moge - nog steeds een prominente plaats in menige boekenkast innemen.
Eigenlijk had hij arts willen worden of predikant, maar er was geen geld om aan de universiteit te studeren. Na de kweekschool meldde hij zich in 1919 bij de werkplaats van Kees Boeke, een quaker, die hem een andersoortig, vredelievend christendom leerde kennen. Samen stapten ze door de straten van Utrecht met rubber stempels onder de voetzolen: ‘Nooit Meer Oorlog.’ Als secretaris assisteerde hij de voorman van de toenmalige christelijke vredesbeweging dominee Hugenholtz te Purmerend, voordat hij werd opgeroepen voor de militaire dienstplicht, die hij als ‘praktisch christen’ natuurlijk weigerde. Na acht maanden celstraf in de militaire hulpgevangenis in Scheveningen besloot hij voor zichzelf te beginnen: in 1922 richtte hij te Den Haag het ‘kopieer-, vertaal- en uitgeversbureau’ Servire op. Een mededienstweigeraar verrichtte in ruil voor kost en inwoning hand- en spandiensten.
In 1929 trouwde de uitgever met Lies Duif, die tot haar dood in 1971 zou meehelpen in de firma. De nadruk kwam te liggen op ‘esoterische uitgaven, gericht op het bovenmateriële innerlijk leven’. Daar kon de schoorsteen niet van roken, dus bracht Servire ook boeken van auteurs die beter in de markt lagen: James Joyce, Just Havelaar, Jef Last, Sjolochov, Dostojevski, Somerset Maugham en Priestley. Toen Carolus Verhulst een paar jaar geleden de balans opmaakte, kwam hij tot de conclusie dat hij in zijn leven meer dan vijftienhonderd boeken moest hebben uitgegeven. Het grootste verkoopsucces boekte hij met de roman in elf delen van Upton Sinclair over de Eerste en Tweede Wereldoorlog rond de fictieve held Lanny Budd die alle groten der aarde - van Josef Stalin tot Adolf Hitler - van nabij leert kennen. ‘Wanneer ik een manuscript krijg, ga ik af op mijn feeling,’ verklaarde Verhulst vier jaar geleden in een nimmer gepubliceerd interview dat voor het blad Onkruid was bestemd. ‘Ik heb van Hans Fallada de roman Wat nu kleine man? uitgegeven. Ik kreeg dat boek in handen toen het al bij vijf uitgevers was geweest. Ik had misschien vijf pagina's gelezen en ik telegrafeerde dat ik dat boek wilde hebben. Dat was vooral door de sociale inslag, maar ook door de menselijke manier waarop dat alles niet-politiek was weergegeven. Ik heb er dertigduizend van verkocht.’ Boeken met een sociale inslag gaf hij graag uit, mits het niet te politiek werd: ‘Met politiek moet je wel leven, maar je moet er niet in geloven.’ Tot de idealistische uitgaven in de beginfase hoorde Regeneratie, het tijdschrift van de in 1918 opgerichte Practische Idealisten Associatie, de PIA. Op vierentachtigjarige leeftijd kon hij de beginselverklaring van de PIA nog steeds uit het hoofd opzeggen: ‘...Wij willen de mensheid dienen in
plaats van eigen eer en voordeel na te jagen. Wij willen onze lagere natuur beheersen in plaats van onbeteugeld te laten...’ De associatie verwaterde en stierf uiteindelijk een geruisloze dood.