Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Rudie KagieSinds 1 maart 1975, de dag waarop de NCRV-gids voor het eerst in het formaat van een magazine verscheen, vult Jan Fillekers iedere week twee linkerkolommen op pagina vier. Om het de lezer gemakkelijk te maken staat er ‘cursiefje’ boven die stukjes. De auteur signeert zijn teksten met zwierige krulletters en een pasfotootje, zoals onder de twee rechterkolommen op pagina vijf - de rubriek ‘Van de voorzitter’ - steevast een handtekening naast het portret van NCRV-voorzitter Thijmen Jansen te vinden is. Fillekers schreef tot dusver ruim vierhonderdvijftig verstrooiende schetsen en anekdoten, die hij steeds ‘persoonlijk op de redactie kwam brengen’. Van de honderd, naar zijn mening meest geslaagde cursiefjes maakte uitgeverij Fontein een boekje dat Hé, ik kún jou! kwam te heten. ‘Nergens echter in of op het boek staat dat Jan Fillekers bij de NCRV werkt,’ becommentarieerde de omroepgids en de door het blad om uitleg verzochte uitgever gaf toe dat hier van ‘een enorme misser’ sprake was. Desondanks beval het ledenorgaan het werkje van zijn medewerker van harte aan: ‘Een bloemlezing van tien jaar Fillekers-cursiefjes uit de NCRV-gids is nodig om in een verloren ogenblikje ter hand te nemen of om telkens voor het slapen gaan een stukje te lezen en dan glimlachend in slaap te vallen. Voor f 22,50.’ Een lezeres uit Dordrecht meldde twee weken later in de brievenrubriek dat ze zich het boek terstond zou aanschaffen. ‘Ik heb,’ schreef ze, ‘een aantal van deze cursiefjes uitgeknipt en ik ben van plan ze in een plakboek te bundelen. Wegens tijdgebrek heb ik er echter pas drie ingeplakt, de andere honderden moeten nog. Ik vind het een verademing naast het barre en boze nieuws uit de kranten de wekelijkse cursiefjes te kunnen lezen en ik hoop er nog lang van te genieten. Natuurlijk zijn er nog andere stukjes-schrijvers, maar er is maar één Jan Fillekers. Ik hoop dat hij nog lang en in gezondheid zijn door mij zeer bewonderde werk zal kunnen doen!’ De 46-jarige columnist, sinds 1963 in dienst bij de christelijke zendgemachtigde, is populair bij zijn lezers. Waarderende reacties in de brievenrubriek getuigen daar regelmatig van: ‘Jan Fillekers stelt dat het min of meer chantage is wanneer je dreigt met het opzeggen van je lidmaatschap als je je zin niet zou krijgen. Ik ben dit volledig met Jan eens. Kan Jan Fillekers mij nu uitleggen noe ik de NCRV op andere gedachten kan brengen, zodat ze dat halfuurtje countrymuziek niet schrappen?’ Verbolgen tonen de briefschrijvers zich zelden, tenzij een zinswending van de rubricist door een broeder in de leer wordt uitgelegd als strijdig met de inhoud van de Heilige Schrift. Humor in de NCRV-gids is noodgedwongen aan de voorzichtige kant, omdat bekend is dat gekwetste zielen bij de concurrerende Evangelische Omroep een liefdevol onderdak vinden. De NCRV-gids signaleerde bijvoorbeeld de artikelenserie van Vrij Nederland over de handel en wandel van Veronica. Dat leverde prompt een boze brief uit Noordwijkerhout op: ‘Het siert een omroepblad niet, zeker niet één van christelijke origine en hopelijk nog steeds met een christelijke achtergrond, een blad als Vrij Nederland te citeren.’ Is de wekelijkse produktie van een geestig cursiefje in een dergelijk lichtgeraakt milieu niet een bijkans onmogelijke opgave? ‘Nee, dat dacht ik niet,’ ontkent Fillekers. ‘Het is niet zo dat ik voortdurend met het NCRV-lid in mijn achterhoofd zit te schrijven. Die achterban is heel breed, die bestaat uit veel verschillende stromingen. Een heel enkele keer komt er wel eens een reactie van iemand die vindt dat ik te ver ga, maar dat gebeurt niet vaak, omdat wat ik schrijf niet echt kritisch is. Ik vind wel dat er kritische stukjes bij zitten, maar die zijn op een bepaalde manier verpakt. Ik denk, dat als ik ze voor een ander blad zou schrijven, ik de kritiek op dezelfde manier zou verpakken. Farce Majeure levert meer verontwaardiging van NCRV-leden op dan de stukjes in de gids. Die zijn inderdaad wat grappiger, wat rustiger.’
We praten in een houten noodgebouwtje, waar het Farce Majeure-team wegens een verbouwing van het Hilversumse NCRV-complex tijdelijk gehuisvest is. Op het formica tafelblad staan twee bekertjes lauwe automaatkoffie. Bladerend in het boek rijst de indruk dat de gedichten die in Hé, ik kún jou zijn opgenomen ongetwijfeld een storm van kritiek zouden hebben doen opsteken als ze op het papier van de NCRV-gids waren afgedrukt. Te denken valt aan de tekst van het lied Hee, lulletje Rozewater schrijf naar de Ster, je staat er voor Piet Spot. Te denken valt eveneens aan het snaakse vers Een nicht in de familie dat is pas dolle pret, een nicht in de familie, dat is pas je van het!, waarin de gewaagde passage opduikt: ‘Wat we missen in de kring, en 't is een gróót gemis/ want je kunt er tegenwoordig niet meer buiten/ is een broer, een oom een neef of zo die van 't handje is / en die zich als zodanig ook wil uiten.’ | |
VerpakkingOntegenzeggelijk van een zeldzame geestigheid, maar waarom kan zoiets wèl in een boekje en niét in de gids? ‘Je houdt natuurlijk rekening met het medium waar je voor werkt’, antwoordt de auteur. ‘Die liedjes werden voor het cabaret of voor Farce Majeure geschreven en daar kun je je nu eenmaal meer veroorloven. De vorm, de verpakking is ongelooflijk belangrijk. Bij Farce Majeure hebben we het er wel eens over gehad dat als je de teksten sec las ze vaak veel scherper waren dan als je ze in het programma terugzag. We hebben dat aan den lijve ondervonden toen we tweede werden bij de verkiezing van de Televizierring. Willem Duys werd eerste en wij waren uitgenodigd hem de trofee met een toespraakje te overhandigen. We deden dat zoals we dat op de kar gewend waren, een beetje crosstalk, maar tegelijk gericht op de winnaar van de Televizier-ring. Het verschil was alleen dat we hadden besloten daar niet met die dassen om en petten op te staan. Het was ergens in een zaal en het publiek bestond uitsluitend uit collega's, dus met die outfit zou het echt schuifdeurenwerk worden. We scheidden een tekst af zoals we gewend waren en dat was altijd erg mild, zei men. Wie schetst onze verbazing toen we na afloop van diverse kanten te horen kregen dat we wel erg fel van leer waren getrokken en of het nu nodig was om Duys op zijn feestje zó scherp aan te vallen. Nou, dat was naar ons gevoel niet waar. Achteraf hebben we er uitvoerig met elkaar over gesproken. Waarom kwam dat nu opeens zo hard over wat we deden? We kwamen tot de conclusie dat het aan de vorm moest liggen. We stonden achter kale katheders, we gebruikten geen attributen en dan komt het harder aan. Ik denk dat Zo is het... destijds minder deining zou hebben veroorzaakt als de makers wat meer decors hadden gebruikt en wat meer moeite hadden gedaan zich om te kleden tot de personages die ze wilden uitbeelden. Je kunt een somber lied op een hoogst aanstekelijke manier brengen. Als de muziek wat relativerend is krijg je een bepaald effect dat vaak wranger werkt dan wanneer je een noodlotzwangere compositie zou gebruiken.’ De grappen in het prozagedeelte van de bundel stemmen tot nadenken over het wezen der humor. Wat is leuk? Als de schrijver in een snackbar wordt aangesproken door ‘een schelle blondine die stond te wachten op drie patat mét, vier frikadellen speciaal en twee grote slaatjes’ dan is het leuk, want in plaats van wat ieder beschaafd mens in zo'n situatie zou zeggen, roept de schelle blondine: ‘Hé, ik kún jou! Wacht es, was jij niet van Frans Majeure?’ In een volgend hoofdstuk veroorlooft de schrijver zich een woordspeling: ‘In de Hollandse binnenhuisjes werd televisie gekeken. Willem Ruiste over het scherm.’ Op de man af gevraagd, zou Fillekers het boekje zelf kopen? ‘Wat is dat nu voor een vraag,’ moppert hij. ‘Ik zou het, als ik het zelf niet geschreven had, misschien kopen om iemand cadeau te doen. Je gaat niet iemand een schitterend literair werk geven als je weet dat hij er vijf minuten in leest en het dan opzij schuift.’ Het idee om de cursiefjes, aangevuld met wat liedteksten, te bundelen was niet van Fillekers zelf, maar van uitgeverij Fontein, waarvan directeur Wim Hazeu in het verleden bij de NCRV werkte. Eerder gaf Fontein een boek uit met uitgeschreven interviews uit het tv-programma Showroom. ‘Het is natuurlijk leuk als ieman zegt: zullen we daar een boekje van maken? Ik vind het alleen al leuk om dat thuis in de kast te hebben. Hazeu is bezig om een serie op te zetten van light verse, zoals ze dat tegenwoordig noemen. In dat kader zou je dit boekje kunnen plaatsen.’ Leuke stukjes uit de NCRV-gids in de uitvoering van een paperback - Fillekers geeft toe dat zijn woorden in een dergelijke verpakking zich opeens heel anders laten lezen. ‘Sommige stukjes kwamen niet in aanmerking omdat ze te licht waren om ze in een boek op te nemen,’ zegt hij. ‘Maar ja, wat is te licht in dit verband? Het zijn niet 's levens diepste vragen die ik aanroer, het heeft geen eeuwigheidswaarde. Het heeft iets relativerends, iets ontspannends. Ik kan me voorstellen dat de serieuze boekenschrijvers zeggen: iedereen schrijft maar een boek, tegenwoordig. Maar is het pretentieuze van het boek er niet een beetje af?’
Jan Fillekers, Hé ik kún jou! columns en liedjes. Fontein, 200 p., f 22,50 |
|