Un autre
Voornamelijk in de discussie over postmodernistische architectuur en vormgeving is er nogal eens de nadruk gelegd op de discontinuïteit ten opzichte van het modernisme. Postmodernisme wordt dan beschouwd als een reactie, als een antistroming. In de literaire kritiek overheerst daarentegen de continuïteitsvisie. Kan dit samengaan?
‘Ik ben er niet helemaal zeker van dat die twee zaken echt verschillend zijn. Ik geloof dat de schrijver ook reageert op of tegen het modernisme, ik geloof niet dat hij de hoop kan koesteren het modernisme te vernietigen of ervan los te komen, hij hoopt alleen dat hij het voor jongere schrijvers mogelijk kan maken op een andere manier te schrijven en zo de traditie te breken, dat wil zeggen de hegemonie van het modernisme. Ik geloof dat hetzelfde in de architectuur gebeurt. En nu al kunnen we in de literatuur en in de architectuur niet een synthese, zo zou ik het niet willen noemen want ik geloof niet in hegeliaanse dialectiek, maar ik zou zeggen een derde term zien, een derde mogelijkheid, die niet zuiver modernistisch of postmodernistisch is, maar die al van deze beiden geleerd heeft.
Culturele ontwikkeling zie ik nooit als een volledige breuk en afwijzing; ik zie dit, en dan dat, en dan een derde iets dat daar uit komt, maar het derde is geen synthese, het is gewoon iets anders, “un autre”.’
Wat is dit nieuwe in het geval van de eigentijdse literatuur?
‘De Zuidamerikaanse roman is hier geloof ik op zijn plaats omdat deze niet modernistisch en ook niet helemaal postmodernistisch is, maar eigenschappen van allebei in zich verenigt. Ik denk verder aan sommige van de laatste boeken van Calvino: Thomas Pynchon heeft elementen zowel van Joyce als van de postmodernisten, van Beckett.
Het probleem dat zich tegenwoordig aan de voorzichtige kunstenaar voordoet is: hoe kun je het ten dode opgeschreven einde van het postmodernisme enerzijds en de herhaling van het modernisme anderzijds vermijden. Hij wil niet het modernisme herhalen, maar wil evenmin verstrengeld raken in de steriliteit van het postmodernisme.’
En in de architectuur?
‘De oplossing is specifiek, dat wil zeggen kan niet in elk afzonderlijk geval gegeneraliseerd worden, maar in het geval van iemand als Thomas Pynchon en in het geval van architecten als Portoghesi of Michael Graves bestaat de oplossing in het vermijden van het extreem anekdotische, van extreme afsplitsingen, van de extreem anarchistische inslag, het extreem carnavaleske en kitscherige element van het postmodernisme, maar zeker niet in het terugkeren naar traditionele of modernistische vormen.’
Is er volgens u sprake geweest van wederzijdse invloeden tussen de ‘postmodernismen’ in de verschillende kunstsectoren?
‘Ik geloof dat er flink wat interactie heeft plaatsgehad tussen de verschillende kunsten onderling. In Amerika is dit zonder meer het geval geweest. Een van de grootste invloeden op het postmodernisme is de componist John Cage die niet alleen componist is maar ook een heel goede vriend van verschillende kunstenaars zoals Rauschenberg.’
We spreken al over het postmodernisme als over een verschijnsel uit het verleden. Is het postmodernisme dood, en wat komt er daarna?
‘Ik geloof dat het hoogtepunt van het postmodernisme voorbij is. Het postmodernisme is niet voorbij maar heeft eenvoudigweg zijn toppunt bereikt. Dit hoogtepunt lag ergens in de jaren zeventig. De reden van mijn bewering dat het hoogtepunt van het postmodernisme over is ligt in het feit dat zelfs de beoefenaars van het postmodernisme erachter zijn gekomen dat er iets van steriliteit zit in het beklemtonen van taalspelletjes, van ironie, parodie en carnavaleske elementen. Ook al zouden ze het nooit wagen ideologisch te worden, of marxistisch, en zouden ze nooit over sociale realiteit kunnen spreken op een zelfde beladen manier zoals dat ooit gebeurde, dan toch realiseren ze zich dat ze iets van een emotionele vitaliteit en van sociaal bewustzijn moeten hebben. De grote schrijvers zijn, volgens mij, nu bezig een uitweg te vinden uit dit dilemma, uit de steriliteit van alleen maar of vooral taalspelletjes, en uit de andere steriliteit van het simpele ideologisch geschreeuw, het ideologisch lawaai. De vraag is dan ook: hoe kun je een heel zelfbewuste kunstenaar zijn en tegelijkertijd erin slagen ons te bewegen, ons, de lezers, te raken.
Politiek, sociaal en psychologisch gezien is er nu, niet alleen maar in Amerika maar ook in Duitsland en Engeland, een verlangen om opnieuw een consensus te ontdekken. Het is gemakkelijk om dit een nieuwe vorm van conservatisme te noemen, maar conservatisme is alleen maar een woord dat heel veel verschillende houdingen beschrijft. Ik geloof dat het belangrijk is er achter te komen wat de context van het conservatisme is, wat het in deze specifieke historische context betekent. Hetzelfde geldt voor radicalisme, dat is ook maar een woord dat verschillende vormen kent, een bepaalde vorm voor de Russische nihilisten onder de tsaren, een andere vorm voor de jakobijnen in Frankrijk, en weer een andere vorm voor de marxisten. Als we de woorden radicaal en conservatief gebruiken, is het belangrijk erachter te komen welke specifieke vorm ze aannemen, en ik geloof dat we nu naar een conservatieve periode toegaan, maar wel een conservatieve periode die in mijn ogen positief is omdat er getracht wordt opnieuw mogelijkheden voor consensus te ontdekken, voor samenwerking, voor bevestiging.’
■