Archimedisch standpunt
Met het antwoord op de vraag waarom een bepaald type verhaal op onwillige receptie stuit, kunnen we op het spoor komen van mogelijke antwoorden op een andere vraag: waarom lezen wij eigenlijk? Die behandelt Kruithof in zijn derde opstel en de titel daarvan wijst al in de richting die hij gaat: ‘Zoeken naar het middelpunt’. Ook hier kan men tegenwerpen dat dit Archimedische standpunt niet voor alle lezers opgaat: er zijn er die het centrum ontvluchten, niet op zoek zijn naar een houvast, maar hun onzekerheden koesteren (Kruithof is zelf zo'n lezer). Maar ik moet er dan meteen aan toevoegen, dat Kruithof in dit opstel een bepaalde lezersgroep voor ogen heeft: ‘Eerder de naïeve, de jonge, de verwoede lezers, dan kritische, academische en andere specialisten, wier lectuur door hun scholing en distantie veelal een bijzondere vorm aanneemt.’ Geen claim dus van universaliteit.
Het tweede, omvangrijkste, en naar mijn mening ook beste opstel van het drietal dat Kruithof bijeen bracht, gaat over een literair genre, dat Kruithof blijkens opmerkingen in eerdere publikaties altijd zeer heeft aangesproken, de queeste. De zoektocht, vaak door een andere wereld, vinden we in alle soorten literatuur, van sprookjes tot moderne ontwikkelingsroman, bijna overal en in alle tijden. Kruithof maakt voor zijn essay gepast gebruik van studies van Eliade over initiatiemotieven en van Vestdijks typologie, ontvouwd in zijn meesterwerk De toekomst der religie. Daarmee gaat hij vooral de moderne queestevarianten te lijf, de mislukte zoektocht bij Musil en W.F. Hermans. Kruithofs boeiende bespreking van de mij overigens onbekende novelle Grigia van eerstgenoemde gaf mij de vraag in of Homme's hoest iets met Musil, die zijn protagonist Homo noemt, heeft te maken. Beïnvloeding of overeenkomst? Voer voor Jungianen, wier goeroe trouwens door Kruithof met veel wantrouwen wordt bejegend. Dat is in zoverre een beetje vreemd, dat de vruchtbaarste studies over de queeste nu juist uit de dieptepsychologische hoek komen. Vreemd is ook (ik gebruik het woord nu als eufemisme voor onjuist) de opmerking van Kruithof dat de renaissance de queeste niet of nauwelijks kent vanwege ‘de oriëntatie op de klassieken; daar zijn zoektochten schaars, vrijwel beperkt tot kleinere mythen en legenden’. Dat is toch wel een opvallende geringschatting van de klassieke epiek: Homerus' Odyssee en Vergilius' Aeneis zijn de grote voorbeelden voor latere schrijvers van queesten, van Dante tot en met Hermans (Nooit meer slapen vertoont allusies op de Aeneis) én Brakman (wiens Come-back aan de Odyssee is gerelateerd).
Met deze voorbeelden voor ogen zou ik ook de volgende stelling van Kruithof wat willen nuanceren: ‘Het traditionele queesteverhaal hoort thuis in samenlevingen die nagenoeg volledig aan tradities gebonden zijn, die wij “statisch” plegen te noemen.’ Zo statisch was de samenleving in de tijd van Vergilius niet. Met goed recht kan diens epos worden geduid als een pleidooi voor stabiliteit: de queeste van Aeneas als propaganda voor keizer Augustus.
Waar voor de Romeinse epicus de aankomst, het succes van de missie centraal stond, geldt voor de essayist Kruithof wat hij ooit over zijn geestverwant F.C. Terborgh schreef: alleen op het vertrek komt het aan. Zijn bundel is een zoektocht, waarbij het zwerven zelf belangrijker is dan het bereiken van vastomlijnde doelen. Dat maakt de lectuur ervan tot een waar genoegen, vergelijkbaar met dat van het raadplegen van een goede reisgids. Die wijst op veel zaken, maar laat ruimte voor eigen ontdekkingen.
■