Humeuren & Temperamenten
Imitatio
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Ik probeer voortdurend te zeggen wat anderen van me willen horen, er is niet één gezelschap waarin ik, met mijn kijk op de dingen en mijn vertoon van zogenaamde innerlijke drijfveren, uit de toon behoef te vallen. Ik ben, wat dat betreft, van een oprekbaarheid waarop een ouwe jarretel die dertig jaar om de bovendij van de dikke vrouw op de kermis heeft gezwabberd jaloers zou kunnen zijn. Is het een talent? Of is het lafheid, in de meest stuitende zin?
Ik aarzel net zolang met iets over een onderwerp te zeggen tot ik ongeveer weet wat mijn gesprekspartner ervan denkt. Vervolgens gooi ik er een schepje bovenop. Steevast heeft mijn gesprekspartner dan de indruk dat ik hem de woorden uit de mond heb gehaald, en we zijn voorgoed de dikste vrienden. Hij ziet me voor allemachtig verstandig aan. Ik weet immers niet meer dan hij.
Soms denk ik: ik moet toch eens iemand tegenspreken. Dat brengt vuur in de conversatie en je krijgt er - nog mooier - vijanden door. Het lukt me niet. Om welk hangijzer het ook gaat - heet of ijselijk lauw, onbenullig of, naar het onweersgezicht van de spreker te oordelen, nagenoeg kosmisch van gehalte - ik heb er eerlijk gezegd geen mening over. Ik vind het onzin voor alle gelegenheden onmiddellijk een oordeel paraat te hebben. Opinies zijn vermoeiend, omdat het zo gemakkelijk is ze te hebben. Het eist meer inspanning de mening van iemand met wie je toevallig praat bij te vijlen, op te dirken en quasi-definitief te verwoorden. De mening zelf is niet van belang, of maar in heel geringe mate. Wanneer iemand de heer Siddeburen een geniale vent vindt, met eigenschappen die tot in de verre omtrek heden ten dage schaars zijn geworden, stem ik volledig met hem in, maar als iemand anders, een dag later, verklaart dat dezelfde heer Siddeburen een opsnijder is, die zichzelf ten onrechte voor een origineeltje houdt, ook dan ben ik het roerend met mijn gesprekspartner eens. Zo gaat het niet alleen met praatjes over heren, maar ook met hooggestemde dialogen over de moraal van gisteren, het materialisme van vandaag en de God van morgen.
Of het gemak waarmee ik een mening inruil een talent is of louter lafheid, moet ik daar een mening over hebben? Ik zou het alweer niet weten. Als u de manier waarop ik de ander naar de mond praat, beter geformuleerd, vanzelfsprekend, dan die ander het ooit zou kunnen, knap vindt - natuurlijk is het dat. Daverend knap. Als u mijn afwachtende houding en mijn angst bij al die welingelichte lieden als sierkunstenaar misschien niet in de smaak te vallen de houding van een lafaard acht - ik stem hartgrondig met u in. U hebt alle gelijk van de wereld. Ik hang graag de smadelijkste lafaard uit.
Het is van geen enkel gewicht wat ik, als burger, in het dagelijks leven van iets vind. Net zomin als ik in uw opinie belang stel. Denkt u me werkelijk te verbazen door te verkondigen dat u tegen de honger, de bom en de paus bent? Het is de mening van miljoenen. Wees er gerust voor en, zolang u nog weldoorvoed bent, in een land zonder oorlog leeft en niet de wraak Gods, in de vorm van windstoten of hagelbuien, over uw akkers hoeft te vrezen, zal het me evenmin versteld doen staan. Ook dan houd ik u voor bijzonder braaf.
Een mening hebben vermoordt zo'n rijkdom aan mogelijkheden. Ik ben liever wat anderen zijn. Een hol vat waaruit telkens een nieuwe echo terugkeert. Prijs de kunst, die hoogste vorm van lafheid.