heeft, onderzoekt hij steeds weer het fenomeen ‘gebrek aan wilskracht’, dat inherent schijnt te zijn aan het ouder worden. Het grote verschil tussen de eerste twee boeken en Bekentenissen van Zeno is echter gelegen in de optimistische en humoristische toon van de laatste roman: ook Zeno is een slappeling, ook Zeno doet aan zelfmisleiding, maar Zeno is bovendien een levensgenieter en daarom zorgt hij ervoor dat iedere nederlaag op zo'n manier wordt beredeneerd en goedgepraat dat er uiteindelijk geen sprake meer is van een nederlaag, integendeel, Zeno heeft weer eens een triomf behaald. Hij wordt hierbij geholpen door een onverwoestbaar optimisme: ‘Iedere onheilstijding slaat me eerst terneer, maar wordt spoedig verdrongen door het vaste vertrouwen dat ik de ramp zal weten te voorkomen.’ Hij is dan ook geenszins uit het veld geslagen als hij merkt dat Ada (op wie hij verliefd is) meer aandacht heeft voor de knappe Guido dan voor hem. Ook als zij zijn huwelijksaanzoek heeft afgewezen, wil hij zijn nederlaag niet toegeven. Als Ada niet met hem wil trouwen, dan zal hij haar knappe zusje Alberta wel vragen. Als ook deze weigert gaat Zeno halsstarrig door: hij vraagt de lelijkste zus Augusta (zij is scheel en heeft dun haar) ten huwelijk en deze geeft onmiddellijk haar jawoord. Dit lijkt een nederlaag maar blijkt in werkelijkheid een gouden greep: Augusta is een vrouw uit duizenden en bovendien had Zeno ‘haar schoonheidsfouten bepaald overdreven door te veronderstellen dat deze zich tot aan haar dijen zouden voortzetten’.
Het gebrek aan wilskracht komt in de Bekentenissen van Zeno het duidelijkst aan het licht door Zeno's onophoudelijke pogingen met roken op te houden. Een groot deel van zijn leven is gevuld met Laatste Sigaretten (die overigens daardoor extra lekker smaken, dus dat is weer meegenomen), die altijd gevolgd worden door nieuwe Laatste Sigaretten.
In Further Confessions of Zeno is hij echt oud (verschil met vroeger: hij hoeft zich geen zorgen meer te maken om de toekomst. ‘Ik beleef mijn toekomst op dit moment’), en milder geworden. Hij streeft nog steeds naar gezondheid, maar zoekt die gezondheid niet langer in het stoppen met roken, integendeel, het roken vormt voor de oude man een niet te versmaden hulpmiddel bij het vasten (om gezondheidsredenen slaat hij een maaltijd per dag over). Het is dan ook een grote opluchting voor hem om uit ‘hygiënische’ overwegingen zonder schuldgevoelens te kunnen roken. Hoewel wat milder en wat wijzer verschilt de oude Zeno op bepaalde punten nauwelijks van zijn jongere alter ego. Hij is nog steeds dezelfde beminnelijke egoïst. Behalve met ouderdom is hij zijn hele leven lang gepreoccupeerd geweest met fenomenen als ‘gezondheid’, ‘geweten’ en ‘eerlijkheid’ (leugens dragen niet zelden bij tot een hogere vorm van eerlijkheid). Andere belangrijke thema's zijn de erfelijkheidsproblematiek en de generatiekloof tussen ouderen en jongeren. Ook dit kwam al ter sprake in de eerdere Bekentenissen van Zeno, maar toen vanuit het standpunt van de zoon; in Further Confessions of Zeno vanuit het perspectief van een zeventigjarig kind.
Italo Svevo, zijn vrouw Livia, zijn dochter Letizia
‘Ik ben een man wiens geboorte in ieder opzicht slecht gepland was. Toen ik jong was waren oude mensen de enigen die in hoog aanzien stonden; (...) Nu ik zelf oud ben kom ik tot de ontdekking dat de enige mensen die hoog worden aangeslagen de jongeren zijn,’ klaagt de oude Zeno.
Toen hij jong was verweet zijn vader hem altijd dat hij nooit iets serieus kon nemen en nu verwijt zijn zoon hem precies hetzelfde. Wat is er toch met de erfelijkheidswetten aan de hand?
De jonge Zeno was in de eerdere bekentenissen een slechte zoon (‘Tot vlak voor zijn dood had ik nooit voor mijn vader geleefd. Ik deed niet de minste poging om nader tot hem te komen en als ik het kon doen zonder hem te kwetsen ging ik hem uit de weg’), en in de logica van Zeno is het daarom niet minder dan vanzelfsprekend dat hij nu een slechte vader is. Noch met zijn zoon noch met zijn dochter heeft hij veel op. Hij doet zijn uiterste best zichzelf (en ons) ervan te overtuigen dat hij in ieder geval alles heeft gedaan om de kloof die er tussen hem en zijn kinderen bestaat te overbruggen. Met betrekking tot zijn zoon Alfio kan hij dan ook niets anders doen dan concluderen ‘dat het zijn eigen schuld was, als mijn dood en doodsstrijd een vreselijke straf voor Alfio zou blijken te zijn.’
Zeno's dochter Antonia irriteert hem, als hij eerlijk moet zijn, bovenmatig. Zij is ronduit te veel van het goede: te knap, veel te deugdzaam, en als haar bloedsaaie echtgenoot aan vroegtijdige seniliteit overlijdt, rouwt zij buiten iedere proportie. Steeds weer vanuit de erfelijkheidsproblematiek redenerend zegt Zeno over zijn dochter: ‘Ik mag graag denken dat ze de deugdzaamheid van haar moeder heeft geërfd, en overdrijving van mij.’
Schrijnend voor hem is dat hij het wél uitstekend kan vinden met zijn neef Carlo, de zoon van Ada en Guido (die in de vorige bekentenissen zo'n belangrijke rol hebben gespeeld): ‘Wat was het nut van de erfelijkheidsleer als alles de oorsprong kon zijn van alles? Je kon er maar beter niets vanaf weten als je moest leren leven met het gegeven dat Carlo kon afstammen van een stommeling als Guido, en die kleine ettertjes Antonia en Alfio van mij.’ mij.’