Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Vreemd volk, gemengde gevoelens, etnische verhoudingen in een grote stad door F. Bovenkerk, K. Bruin, L. Brunt, H. Wouters Uitgever: Boom, 332 p., f 34, -
| |
VerweerschriftEen mislukt beschavingsoffensief. ‘Dat knalt er echt uit,’ zei Brunt tegen een journalist van NRC Handelsblad in dat tikkeltje te wilde idioom van de Utrechtse stadsetnografen. Wat de burgers is gelukt met de arbeiders, is de arbeiders op hun beurt niet gelukt met de buitenlanders. Het staat er niet met die woorden, maar je kunt het wel proeven: de auteurs vinden dat een beetje sneu voor hen. Behoudens een sneer aan het adres van de notaschrijvers van de PvdA is de toon van het boek voorbeeldig gedistantieerd; toch kun je je moeilijk aan de indruk onttrekken dat het als een verweerschrift is bedoeld ten voordele van de autochtonen. Dat is in ieder geval sympathiek, want het is niet leuk om door burgers voor racist te worden uitgescholden. Zeker niet als dat nergens op slaat. De Lombokkers en de Betonbuurters kunnen pittige uitspraken doen, maar ze geloven pertinent niet dat zij deel uitmaken van een superieur ras. De mythe dat de oude arbeidersbuurten broeinesten van racisme en fascisme zijn, wordt in Vreemd volk, gemengde gevoelens overtuigend opgeruimd. Een aanbevolen middel voor mensen die overal kaarsrechte bloedrode lijnen zien lopen. Het is jammer dat de allochtonen niet aan het woord zijn gekomen (de persoon die daarvoor was ingehuurd, kwam met ander materiaal terug uit het veld; dat kan gebeuren met romantici). Gelukkig spelen ze wel een kardinale rol in de analyse van de bevindingen. De schrijvers zijn erin geslaagd om op een eenvoudige, realistische wijze allerlei samenhangen te tonen. Het vestigingspatroon van Turken en Marokkanen in Utrecht, bijvoorbeeld, wordt verklaard door het in verband te brengen met wijzigingen in het woningbeleid van de gemeente. Daarmee is de derde partij genoemd: de overheid. Voor veel autochtonen is de overheid, zowel op lokaal als nationaal niveau, de uiteindelijke schuldige van de problemen. Ze verwachten dat ‘hun’ overheid achter hen zal staan en de ideologie van de aanpassing van de nieuwkomers in woord en daad zal uitdragen. Maar wat zie je? De gemeente trekt de buitenlanders juist vóór: bouwen, slopen, een koffiehuis openen, een moskee in een woonhuis - het mag allemaal zomaar, geen vergunning of diploma nodig. Ook door de overheid voelen de autochtonen zich in de steek gelaten. En ze gaan zich vertwijfeld afvragen: ‘Wie worden hier nu eigenlijk gediscrimineerd?’ Niet te luid, overigens, want anders vallen ‘de studenten’ over hen heen. ‘De studenten’ vormen de vierde partij: alles wat jong is, van buiten komt en een of andere opleiding volgt of in het onderwijs, de gezondheidszorg en het maatschappelijk werk zit. Ze staan als eerste klaar om ‘discriminatie!’ te roepen, maar hebben hun eigen toenaderingspogingen in de vorm van Kerst-Inns, info-avonden, contactgroepen en buurtcomités bijna allemaal opgegeven. Stadsetnografen krijgen altijd het verwijt dat ze ‘de theorie verwaarlozen’. En inderdaad, als je weer iets leest over zo'n kleurrijke groep marginalen, denk je wel eens: heel interessant en ook zo levensecht, maar voor hetzelfde geld lees ik liever een roman over die mensen. Vreemd volk, gemengde gevoelens is echter verre van anekdotisch. De case-studies zijn misschien wat aan de lange kant, maar op elke bladzijde blijkt dat de schrijvers zich hebben laten leiden door modellen van grote reikwijdte. Met de twee gehanteerde modellen in wel iets vreemds aan de hand. Van het successiemodel uit de Chicago-school, een vertrouwde inspiratiebron voor mensen die zich bezighouden met immigrantenkwesties in grote steden, wordt zonder scrupules gezegd in welk opzicht het van toepassing is en in welk opzicht niet. Ze aarzelen zelfs niet te schrijven: ‘Er is misschien wat voor te zeggen om de fasen van penetratie en invasie helemaal los te maken uit de context waarin ze door de Chicago-sociologen zijn geplaatst.’ Het andere model, het gevestigden-buitenstaandersmodel van Norbert Elias, is een betrekkelijk nieuwe - en voor sommigen wellicht ook verrassende - gids waarvoor dit gezelschap heeft gekozen. In de inleiding en de conclusie doet het viertal zijn uiterste best om de verhelderende waarde ervan voor de problemen in de Nederlandse arbeidersbuurten aan te tonen - terwijl een van hen, Huib Wouters, in zijn verhaal over Lombok toch zo duidelijk heeft moeten besluiten: ‘Wat in Lombok in het verloop van de verhoudingen tussen Nederlanders en buitenlanders is gebeurd, wijkt fundamenteel af van het beeld dat Elias en Scotson over hun “gevestigden” en “buitenstaanders” presenteren.’ In het model van Elias doen de gevestigden er alles aan de buitenstaanders op een afstand te houden, te stigmatiseren; in Lombok proberen de gevestigden juist de buitenstaanders erbij te trekken, te ‘beschaven’. (Volgens Wouters doen de Lombokkers dat, omdat ze er belang bij hebben; het is spijtig dat die gedachte niet verder is uitgewerkt, want dan was misschien duidelijk geworden dat de tegenspraak met het model van Elias slechts schijnbaar is.) Het lijkt wel of ze zó blij waren met deze nieuwe theorie, dat ze er, ook al voldeed die ogenschijnlijk niet, geen afstand van konden doen. ■ |
|