| |
| |
| |
Hoe wilt u dat na Schönberg, na Mies van der Rohe iemand muziek maakt of een gebouw zonder van te voren na te denken?
Een gesprek met Jean-François Lyotard, de filosoof van het postmodernisme
In het Centre Pompidou in Parijs is op het ogenblik een raadselachtige tentoonstelling waarin een poging gedaan wordt filosofische consequenties te trekken uit alle moderne verschijnselen die zich voordoen in de vorm van computers, video, kunstmatige bevruchting, tekstverwerkers, informatiesatellieten. De centrale figuur bij de samenstelling van de tentoonstelling is de Franse filosoof Jean-François Lyotard, hoogleraar aan de Université de Paris VIII St. Denis (het oude Vincennes) en President van het Collège International de Philosophie. Hij is de schrijver van het boek La Condition Postmoderne en beschouwt de tentoonstelling ‘Les Immatériaux’ als een kunstwerk. Rudi Wester had in Parijs een gesprek met hem en verwerkte een cultuurschok op de tentoonstelling. Dit interview zal binnenkort worden gevolgd door een gesprek met de belangrijkste Amerikaanse kenner van het postmodernisme Ihab Hassan.
Jean-François Lyotard
| |
Rudi Wester
Wat het Westen de mensheid had beloofd: de beheersing van haar lot door kennis en emancipatie, is niet geloofwaardig meer. De oude idealen hebben afgedaan, geen heilsboodschap vermag ons meer achter de banieren te scharen. Tegelijkertijd brengen de nieuwe technologische ontwikkelingen ons in een situatie waarin we moeten beslissen over zaken die vaak ons begrip te boven gaan, we kunnen niet meer op onze oude ervaringen terug vallen. Zo zwemmen wij in het im-materiële. In het immateriële van de informatie: de tekstverwerker heeft geen papier meer nodig; in het immateriële van de stoffen: de rups en katoenpluk kunnen verdwijnen; in het immateriële van bevruchting: de man is daar niet lijfelijk voor nodig. Evenals Der Mann ohne Eigenschaften moeten we onze eigen spelregels uit vinden.
Ziehier wat de theoretici van ‘Les Immatériaux’ vreugdevol het postmodernistische avontuur noemen. Lyotard stelt zich iets gematigder op maar zegt toch ook: ‘Waarschijnlijk heeft de mensheid nog nooit voor zo'n complex probleem gestaan als nu: dat zij zelf moet beslissen over de basisprincipes van leven, dood, geboorte en werk. De ‘techno-science’ maakt al een integraal deel uit van ons kennisapparaat. Met deze tentoonstelling wilden we de mensen gevoelig maken voor deze verschuiving. Dat mensen zeggen: waar gaan we naar toe als we dit doen? Wie zijn we? En ze tegelijk met de neus op de feiten duwen: zo is het, we kunnen er niet meer om heen. ‘De ontwikkelingen gaan gewoon door en in een steeds hoger tempo.’
Jean-François Lyotard praat gelukkig gemakkelijker dan hij schrijft, al is hij uitgeput door het onverwacht grote aantal reacties op ‘zijn’ tentoonstelling, waaraan hij twee jaar lang met een indrukwekkende lijst medewerkers - architecten, medici, kunstenaars, computerdeskundigen, filmers en biologen - intensief bezig geweest is. Hoewel hij het zelf nadrukkelijk presenteert als een ‘oeuvre d'art’, een kunstwerk, ligt er een hecht filosofisch concept aan ten grondslag.
Zoals zoveel filosofen, is hij uitgegaan van communicatie-theoretische kernbegrippen. In het Petit Journal, een begeleidend gidsje bij de tentoonstelling, geeft Lyotard zijn postmodernistische versie van die principes: ‘Elke werkelijkheid wordt opgevat als een boodschap. Met de wortel “mât” als uitgangspunt, zeggen we: het materiaal is de drager van de boodschap, de matrijs is de code van de boodschap, het materieel verzorgt het opvangen, de overdracht en het opnemen van de boodschap, de materie is dat waarover gesproken wordt (zoals in een “table de matières”, een inhoudsopgave) en het moederschap (“maternité”) geeft de functie aan van de afzender van de boodschap.’ Het lijkt weer op die reusachtige paraplu waarop theoretici zo dol zijn omdat alles er onder kan vallen. Maar ‘mât’ dat uit het Sanskriet komt, betekent: meten, met de hand maken, en in de zienswijze van Lyotard was men er in het Moderne Tijdperk op uit om elk van deze vijf vormen van ‘mât’ te beheersen. De ontwikkelingen in de technologie dwingen de postmoderne mens echter om anders met deze zaken om te gaan. Hoe? Het bezoeken van de bovenste verdieping van het Centre Pompidou geeft daarop geen duidelijk antwoord, maar alleen de verwarring groter. Het is bijna onmogelijk in kort bestek de ingenieuze opzet van deze unieke expositie weer te geven. Een kleine poging slechts.
| |
Kunsthuid
Bij de entree krijg je een draadloze stereo-koptelefoor (van Philips) aangereikt en na enkele stappen klinkt het geluid van de menselijke adem in je oren en weer wat verder het bonzen van bloed: via infrarode straling blijken de wanden te zullen voorzien in klanken, gesproken tekst en muziek. Na deze laatste tonen van het menselijk lichaam, komt men in een grote ronde ruimte, Le Théâtre du noncorps, waar vijf diorama's een soort spoor uitzetten naar de vijf hoofdlijnen van de tentoonstelling. Er is geen voorgeschreven route, je slaat willekeurig maar weer eens een hoek om - het veranderen van plek wordt voornamelijk gekenmerkt doordat de koptelefoon opeens op iets anders over gaat - maar altijd zit je in één van de ‘zones’ van het materiaal, de matrijs, het materieel, de materie of de ‘maternité’, het moederschap. Door objecten (67 in totaal, elk geplaatst in een ‘site’, een plek) confronteren de makers van de tentoonstelling de bezoeker met de vervagende grenzen tussen mens en materie. Neem bijvoorbeeld het materiaal. In een ‘site’ tonen enorme videoschermen de tot standkoming van de nieuwste synthetische stoffen.
Lyotard: ‘In het Moderne Tijdperk moest de maker - of dat nu een boer, een couturier of een architect was - een resultaat zien te krijgen met een bepaald materiaal. Dat materiaal vormde voor hem een weerstand, het bepaalde wat hij er mee kon maken. Nu bedenkt hij vaak van tevoren al wat hij ermee wil bereiken en produceert in overeenstemming daarmee het materiaal: het is opgenomen in het productieproces’.
Maar uiteindelijk komt iedereen, hoe dan ook, terecht in het Labyrinthe de Langage, waar men zich via tientallen apparaten kan uitleven in het maken van gedichten, compositie-beelden van zijn eigen stem of het schrijven van een roman. Volgens Lyotard hebben de ontwikkelingen in wetenschap en techniek wezenlijk te maken met taal. Hij voorspelt dat alles wat van de bestaande kennis niet in informatie-eenheden kan worden omgezet, weggelaten zal worden en dat de oriëntatie van nieuw onderzoek zich zal aanpassen aan de voorwaarde of de eventuele resultaten wel of niet in machine-taal kunnen worden omgezet. En in plaats dat kennis verspreid zal worden vanwege haar ‘vormende’ waarde of politiek belang, kan men zich voorstellen dat ze, plat gezegd, tot handelswaar vervormd zal worden. Wie beslist wat kennis is en wie weet wat er beslist moet worden.
| |
Sensibiliteit
In uw boek ‘La condition postmoderne’ komen dergelijke vragen naar de macht van de toekomstige beslissers regelmatig voor maar ik zie ze nergens hier op de tentoonstelling. Economische of sociale consekwenties van de technologische ontwikkelingen voor de westerse cultuur worden nauwelijks aangegeven.
‘Dat klopt, in die geest is de tentoonstelling ook niet gemaakt. Mensen die straks gaan schiften wat er wel of niet passeert op de buis of opgeslagen wordt in data-banken, dat worden de mensen met echte macht, dat moeten we heel goed in de gaten houden. In Frankrijk is er al een commissie “Informatie en Vrijheid”, die moet beslissen in hoeverre de burger recht heeft op toegang tot zijn eigen dossier. Zo'n commissie zal ook wel in Nederland bestaan. Maar dit aspect is inderdaad niet op de tentoonstelling aanwezig, in die zin is zij niet kritisch, hoewel veel mensen dat er wel in zien. Een bekende Franse kunstcriticus zette bijvoorbeeld boven zijn artikel: “Alles waarvan we houden, verdwijnt.” Het veroorzaakte een gevoel van rouw. Wat Benjamin noemde de “aura”, onze natuurlijke verhouding tot de dingen om ons heen, verdwijnt. We wilden dus geen kritiek leveren, maar de sensibiliteit van de mensen wakker schudden. Wat dat betreft is het een kunstwerk, want dat is een esthetisch gevoel. We hebben zeer veel aandacht besteed aan de uitvoering, de ruimte, het licht, het geluid. Alle vitrines zweven, de vloer is vrij. We mikten op het voelen, niet op het begrijpen’.
Toch heb ik, toen ik - overigens enthousiast - op de tentoonstelling dwaalde, vaak aan de woorden van Pessoa moeten denken: ‘de moderne mens voelt met zijn verstand’, want zonder de begeleidende tekst van het Petit Journal zouden mij veel (meer) dingen ontgaan zijn. Is dat nu mijn failliet of het failliet van de tentoonstelling?
‘In een traditionele tentoonstelling zit altijd iets pedagogisch. De werken zijn dan zo opgehangen of opgesteld dat precies overgebracht wordt wat je moet weten en wat je moet voelen. Het appelleert aan een bepaalde vorm van’ beheersing, van “mât”. Ook die ideeën wilden we aan het wankelen brengen. Door de ruimtelijke en tijdgebonden
| |
| |
opzet moet de bezoeker in het kunstwerk zijn en niet ervoor. En als hij erin is, kan hij het niet beheersen. Precies zoals een schilder bezig is met een schilderij of een componist muziek maakt. Hij kan wel honderdduizend schema's of ontwerpen gemaakt hebben, als hij bezig is is hij bezig. Hij is zijn beheersing kwijt en als het af is, dan leert hij pas. Zo ook de bezoeker. Omdat er gevoelens bij hem opgeroepen worden die heel uiteenlopend zijn, moet hij nadenken en ze verwerken. In die zin is hij creatief.’
Eigenlijk gaat het allemaal om de legitimiteit: wat geeft de kunstenaar het recht om een plastic hemd aan de muur te hangen en te zeggen: dit is kunst? De taak die voor ons ligt, zegt Lyotard, is om een legitimiteit te verschaffen aan de toekomstige maatschappij, nu de breuk met de moderne idealen wel haast definitief lijkt. Maar dat zal nog jaren en jaren duren, het postmodernisme is geen stroming maar een tijdperk.
| |
Nieuwe technologiën
Hoe is de echte postmodernist te definiëren?
‘Hij is de logische nazaat van de avant-garde, met dit aanzienlijke verschil dat er iets in de geschiedenis van de mensheid gebeurd is, met name in West-Europa, waardoor veel avant-garde kunstenaars het geloof dat hun werk een bijdrage was aan de emancipatie van de mensheid omdat hun werk het werk van reflectie over de “condition” zelf van het werk was - totaal verloren hebben. Wat kan de avant-garde van nu nog betekenen zonder die legitimiteit van emancipatie? Ik maak een Corinthische zuil voor je naast een Gothische boog en laten we ons amuseren? Ik vind dit soort cynisme volstrekt onjuist. Wat de beeldende kunst uit het slop zal halen, dat zal het gebruik van nieuwe technologieën zijn, ik geloof dat dat heel belangrijk is. Evenals fotografie op een bepaalde manier tot nieuwe dingen provoceerde, zo zijn video, kunststoffen en compositie-beelden opnieuw een uitdaging voor de beeldende kunst. En als de kunstenaar die middelen niet wil “beheersen” en zich terugtrekt op zijn oude stellingen, dan is hij niet eens zo zeer conservatief als wel reactionair.’
Kennis in het Postmoderne Tijdperk zal niet alleen maar een machtsinstrument zijn, schrijft u ergens. Het zal ook onze zintuigen scherpen en de mogelijkheden om het onmetelijke te kunnen bevatten, vergroten. Het lijkt wel of Voltaire terug komt met zijn ‘we leven in de beste wereld die er is’.
‘O nee, niet Voltaire maar Diderot. ‘Hoe kun je weten of je in de beste van de werelden leeft als je de andere niet kent. Nee, het gaat om de onverwachte kracht van de Idee, zoals bij Diderot. Maar er is iets wat me belangrijk lijkt en wat men vaak verwaarloost. We leven in een wereld die hoe langer hoe complexer wordt, onze gelukkige, ontwikkelde Westerse wereld. Dus de beroepen die met deze ontwikkelde wereld te maken hebben, stellen ook steeds verfijndere eisen. Welnu, deze complexiteit en verfijning zijn altijd een soort beweging naar het meest unieke toe. Hoe ingewikkelder de dingen zijn, hoe eenvoudiger de onderdelen er van worden. Dat kan elke fysicus of mathematicus iemand zo uitleggen. Van twee electronen kunnen we niet zeggen welke welke is, d.w.z. ze hebben geen identiteit. Men plakt ze een identiteit op, via een arbitrair proces van benoemen. Dat gaat al niet meer op voor twee dieren. Hoewel ze tot een soort behoren, zijn ze niettemin al geïndividualiseerd. En voor een mens is de individualisatie al fantastisch complex. Een menselijk brein kan enorm veel dingen opslaan. Hoe ingewikkelder apparaten je dus hebt, zoals de menselijke cortex, hoe unieker degene is die over zo'n apparaat beschikt. Dus hoe meer je naar het complexe toe gaat, hoe meer uniek het wordt. Ik geloof dus eigenlijk niet, maar dit geldt op lange termijn, dat wat ons bedreigt de massa-consumptiemaatschappij is. Dat was zo rond de jaren vijftig, met de lopende band. Maar nu gaan we, vooral op kantoren, hoe langer hoe meer naar het unieke toe, er zijn hele precieze, hoog-gekwalificeerde taken. Wat wil nu precies “uniek” zeggen? Dat betekent dat je veel, heel veel informatie tot je beschikking hebt, hetzij in je eigen cortex opgeslagen, hetzij in machines die een intelligente prothese voor je geheugen zijn en waarin nóg veel meer bewaard kan worden. En hoe meer informatie, hoe meer vrijheid. Dat is heel belangrijk’.
Moderne verwerking van een klassiek reliëf op de tentoonstelling Les Immateriaux
| |
De taal
Heeft de filosoof hier nog een ethische taak te vervullen? Slaat ook hem de angst voor zoveel vrijheid niet om het hart? Iedereen zou wel eens willen wegkruipen natuurlijk. Maar we moeten voort. En onze rol van denkers is om uit te diepen waar de taal staat, om de platvloerse informatie-ideologie te bekritiseren. Want het wordt totaal vergeten dat taal niet essentieel een communicatie-instrument is maar veeleer... het is helemaal geen instrument. We zitten midden in de taal en we gebruiken taal niet zoals we bijvoorbeeld een lepel gebruiken. Wij bestaan door de taal en het is in de taal dat wij onze identiteit bepalen. Door de taal weten we wat we denken, wat we willen, wat we voelen. Het dient dus niet noodzakelijkerwijs om een boodschap over te brengen naar de ander. Natuurlijk gebeurt dat, maar het is erg armzalig vergeleken bij de rest. Overigens, de taak van een filosoof is niet om het verlossende woord te spreken maar om de mensen zelf aan het denken te zetten.’
Technologie en muziek hebben elkaar eerder gevonden dan technologie en beeldende kunst. Waar ligt dat aan? ‘Dat is een oud probleem, ruim twee honderd jaar geleden had Lessing het er al over in zijn ‘Laokoon’. Er is een affiniteit tussen de nieuwe technologie en de kunst van de tijd, wat muziek is. Klanken zijn niet belangrijk omdat ze weer te geven zijn, het muzikale geluid heeft aan zijn eigen materiaal of de organisatie ervan, genoeg - hoe zal ik het zeggen - heeft waarde op zich. Het eigene van beeldende kunsten is evenwel al eeuwen lang geweest: weergeven, d.w.z. de afbeelding moet min of meer direct in relatie staan tot wat het oog ziet van de wereld. Beeldende kunstenaars hebben moeite zich van het anecdotische te ontdoen. Dat moeten nu apparaten doen, en dat is al begonnen natuurlijk. Maar wat nu aan compositie-beelden bestaat, is nog maar heel middelmatig want juist nu men in staat is om beelden te maken die men nog nooit gezien heeft, probeert men toch weer iets herkenbaars er in te brengen.
Is er in dit geheel nog ergens plaats voor de ouderwetse inspiratie? ‘Luister, beide - inspiratie en constructie - zijn nodig. Hoe wilt u dat na Schönberg, na de architectuur van Mies van der Rohe iemand muziek of een gebouw maakt zonder van te voren na te denken? Het denken en bedenken is door de avantgarde zo ver doorgevoerd, al honderd jaar lang, dat het volledig uitgesloten is dat iemand braaf een penseel pakt en wat op het doek zet. Ik weet dat het nog zo gebeurt, dat het zelfs weer terug komt, maar ik vind het een ramp en ik denk niet dat het lang zal duren. Al dat neo-expressionisme en die zogenaamde postmodernistische architectuur! Ze hebben geen enkele inventiviteit. Net alsof ik alleen maar in oude citaten zou spreken. Wie interessseert zich daar nu voor? Wat op het ogenblik interessant is, zijn kunstenaars die met computer, met video, met “time delay” (waardoor korte fragmenten als een echo herhaald worden. R.W.) en noem maar op werken. Daar komt iets indrukwekkends uit te voorschijn. Dat is geen nadenken over “wat wil ik laten zien” of “welk effect wil ik bereiken” maar het is een reflectie over het “matériau”, het materiaal, over de methode. Dit van tevoren nadenken van de kunstenaar is volstrekt vergelijkbaar met dat van de filosoof’.
En zo kon een filosoof een kunstwerk, de tentoonstelling ‘Les Immatériaux’, maken. Waaraan hij op het ogenblik werkt? Al vier jaar lang aan een boek over ‘le Sublime’, het verhevene.
‘Les Immatériaux’ tot 15 juli in het Centre Pompidou. Open ma-vr. van 12.00 tot 22.00 u, za-zo van 10.00 tot 22.00 u. Dinsdag gesloten. ‘Le petit Journal’, het begeleidende gidsje (6 francs), de twee catalogi, de verzamelbundel ‘Modernes et après’ (69 francs) en het boek ‘La condition postmoderne’ (37 francs) van Lyotard zijn bij de tentoonstelling te verkrijgen.
|
|