Hard groen en sullig optimisme
Bandijk door Wim Hazeu Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, 148 p., f 24,90
Peter de Boer
Wim Hazeu en zijn vergelijkingen
Dirk Tulp, alias ‘Den Schrijver’, vertrekt nadat zijn huwelijk is vastgelopen uit de randstad en vestigt zich in een dorp aan de rivier de Waal. Zijn zich emanciperende echtgenote kon niet langer leven met ‘de doodzonde van het afhankelijk zijn’. Door hard werken tracht hij het verleden te vergeten. Hij bereidt twee tv-documentaires voor: een over het door hem verafschuwde fenomeen van het jagen en een over de bedreiging van het milieu. Verder onderzoekt hij de dood van twee Engelse piloten die in 1943 zijn omgekomen en op het kerkhof van het dorp liggen begraven.
Dit is het uitgangpunt van Bandijk, de nieuwe roman van Wim Hazeu. De pilotengeschiedenis vormt eigenlijk de enige coherente verhaallijn in het boek. Voor het overige heeft Bandijk veel weg van een bric-à-brac-winkel waarin een keur van eigentijdse artikelen ligt uitgestald: het feminisme, de psychotherapie, het ‘welzijnssfeertje’, de aantasting van de natuur door wegenaanleg en zure regen, de kaalslag in de grote steden en wat al niet. Het geheel doet, de beperkte omvang van de roman in aanmerking genomen, overdadig geëngageerd aan. Het engagement van Den Schrijver richt zich in hoofdzaak tegen de genoemde aspecten van het moderne leven, die hem in een apocalyptische ondergangsstemming dompelen: ‘Hij behoorde tot de laatste generatie die nog bomen, dieren, mensen tot volle wasdom had zien komen en tot de eerste die de afbraak en de verzuring van steden en natuur zag gebeuren.’
Met name de radicaal groene passages is de roman hebben kraak nog smaak. Hazeu heeft de zaak wel heel stereotiep aangepakt. Enerzijds is er de idyllische wereld van het akkerviooltje, de kruldistel en de gele kwikstaartjes in de vlierbes, - de adem van een dorpsschone verspreidt er ‘de geur van bossen na een onweersbui’. Daartegenover staan de ‘destructors’ van dit paradijs. De industriëlen en jagers, die als ‘verzuurders en killers in de samenleving’ worden aangemerkt. En voorts de bureaucraten en landmeters die de schoonheid van het landschap al verkavelend te gronde richten en zich tot vijanden ‘van het onverwachte, het spannende, het leven’ hebben ontpopt. Over deze tegenstelling raakt Den Schrijver niet uitgedacht. Hoewel verre van een activist, lijkt hij zo nu en dan bereid tot een of andere vorm van ecologische oorlogvoering. Geen Green peace dus maar Green war. Wanneer er een aantal bomen wordt omgekapt in het dorp zegt hij dan ook: ‘Het is oorlog.’ Over het omhakken van bomen had hij al eerder opgemerkt: ‘Je hoort ze (...) tientallen meters verderop huilen.’ Zo deze opmerking pathetisch mag heten, hoe bestempel je dan de volgende passage? ‘Met de wortels omhoog lagen de fruitkarbauwen uit te drogen. En hij dacht aan de joden die op een ochtend waren opgehaald. Hij had moeite met de vergelijking, maar ze drong zich hardnekkig aan hem op.’ Dit is inderdaad een vergelijking om moeite mee te hebben! Bomen omgehakt? Jammer. Of voor mijn part: schande. Maar dat kun je toch niet in de sfeer van de holocaust trekken? Den Schrijver/Hazeu doet dit vaker. Piekerend over ‘zieltogende hertjes’, slachtoffers van de jacht, dringt zich de herinnering aan hem op aan een filmpje over een concentratiekamp van de nazi's. Ook hier: jagers zijn fout volk, maar de nazi's
Vervolg op pagina 18