[Essentieel verschijnsel in elkaars leven]
Vervolg van pagina 4
keningen en het aapje; we zagen elkaar niet; ik hoorde van Tineke, later de Tineke, en ik vernam bijzonder snel dat je na de aanval van de Duitsers in Scheveningen aan boord was geraakt van een vissersboot en was ontkomen - en kon het niet geloven. Later hoorde ik van je dienst en van je krijgsgevangenschap in Japan. Niet in een van de Indische kampen, maar in Japan. En toen van de voortzetting van je studie in Amerika. En je huwelijk. Met Tineke. En haar studie. Met elkaar heet dat dan: we kenden elkaar goed in onze jonge jaren.
Toen we elkaar terugzagen waren we niet meer bang voor een aanval van de slappe lach. Persoonlijk vond ik dat wel eens jammer, maar ik zou ook niet weten hoe. Er was geen ding meer dat we konden bekijken als in het begin van de jaren dertig. Na de oorlog woonden we in zeer verschillende werelddelen. Dat ontkomen van jou op een vissersschip van Scheveningen vind ik groots, evenals de ontmoeting met iemand die je als krijgsgevangene op een kade in Japan had gezien vind ik als gelezen in de 1001 nacht.
En wat zijn onze jeugdherinneringen (ook die van je eerste proza: de avonturen van William Lattitel) als je je hele oeuvre van daarna ziet? Ze zijn vager, minder achterhaalbaar, maar voor wie ze met je deelt zeer verbindend, omdat ze uit de begintijd van onze creativiteit in de eerste van de jaren dertig stammen.
Je bent nu over de streep gekomen waarop je zo omtrent mag beginnen met de slotsom. Het zal niet zo zijn dat je de gegevens maar hoeft op te schrijven, om de computer de rest te laten doen. Je zou zelfs op moeten passen met noteren, om anderen te verhinderen er een computer op af te sturen. Je dierbaren mogen woelen in jouw slaap (eventueel zwetend van onrust), rekenaars hebben daar geen toegang.
■