Tijdschrift
‘Degene die, op het ogenblik slecht gewassen en ongekamd naar ik veronderstel, mijn gedachte tot het eind toe zou volgen, wat zou die nog voor menselijks hebben?’ vraagt Georges Bataille zich af in een voetnoot bij zijn verhaal ‘Madame Edwarda’, af gedrukt in De Revisor 1985/2. De ik-verteller beschrijft zijn bezoek aan de allerliefste en ook bijzonder mooie prostituée Madame Edwarda, die zichzelf God noemt. Na hun sacrale en extatische paring begeleidt hij de uitgeputte Madame Edwarda de stad in en is getuige van een volgende coïtus van haar met een taxichauffeur. De eerste keer wordt de geslachtsdaad weergegeven door suggestieve stippellijnen, de tweede keer kan de ik het wel beschrijven, omdat hij geen deelgenoot meer is, maar toeschouwer. Er zitten meer van dit soort grapjes in het verhaal. De verteller eindigt ook met het ambigue: ‘Ik ben klaar.’ Al eerder in de tekst vraagt hij zich tussen haakjes af of hij het verhaal wel zal voortzetten: ‘Doorgaan? Ik zou wel willen, maar het laat me onverschillig. Maar als er dan wel een zin is? Dat weet ik nu niet. Morgen? Wat weet ik? Voor het ogenblik: onzin.’ Elisabeth Bosch analyseert ‘Madame Edwarda’ en andere geschriften van Bataille in een helder essay: ‘Georges Bataille, leegte en extase.’ Jan Versteeg lukt het in zijn stuk over de op de foto vrolijk ogende erotomaan niet voortdurend om door Batailles metaforen heen te boren. Hij noemt hem, niet zonder ironie, een filosoof tussen droom en daad en probeert een grondlijn te ontdekken in de uiteenlopende publikaties van Bataille, die voor zover afgedrukt in De Revisor, twintig jaar na dato het Dada-proza dicht benaderen. ‘Een compromisloze overgave aan uitersten,’ zo formuleert Versteeg het. Erotiek, dood en gewelddadigheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in Batailles werk. Sartre noemde Bataille
een ‘nieuwe mysticus’. Bataille zegt over zichzelf: ‘Wat ik onderwijs is een dronkenschap, geen filosofie: ik ben geen filosoof, maar een heilige, misschien een gek.’ Hij refereert in het afgedrukte fragment ‘Erotiek’ diverse malen aan de Sade. In een interview met Madeleine Chapsa, ook in De Revisor, legt hij de nadruk op het volstrekt nutteloze van de erotiek: ‘Het is op niets gericht. Het is pure verspilling, het verbruiken van energie om zichzelfs wil.’ Maar hij besluit toch met de tamelijk conventionele mededeling dat alle extatische of religieuze emoties ‘in ieder geval nooit helemaal anders zijn dan wat liefde is...’.
EVA COSSEE