Herdrukt
Albert Camus is in Nederland een populair auteur geweest. Vertalingen van De vreemdeling en De pest behoorden tot de toppers van uitgeverij De Bezige Bij. Iets minder bekend is de korte roman De val, die in 1956 verscheen. Toch heeft die tekst voor Nederlanders in ieder geval één aardig aspect: Amsterdam en Marken vormen het decor voor de lange monoloog van de hoofdpersoon, Clamence. Die achtergrond is door Camus zorgvuldig gekozen: Clamence, die zo graag op toppunten leefde omdat hij zich superieur achtte (‘hoog boven de mieren van het mensdom’), slijt zijn laatste jaren in de overbevolkte moerasdelta. ‘Is het u opgevallen,’ vraagt de hoofdpersoon, ‘dat de grachtengordels van Amsterdam overeenkomen met de hellekringen?’ Holland als de hel: de symbolische functie van de lage landen ligt er duimendik bovenop.
Romantechnisch is De val een tour de force. Hoofdpersoon Clamence is namelijk meer dan honderd bladzijden lang aan het woord. In deze monoloog richt hij zich tot een landgenoot die hij ontmoet heeft in een kroeg op de Zeedijk. Maar deze tegenspeler wordt nergens sprekend ingevoerd; hij dient alleen als klankbord en fungeert in feite als stand-in voor de lezer.
De monoloog van Clamence vertelt de geschiedenis van ‘hoogmoed komt voor de val.’ In zijn Parijse tijd speelde hij met veel verve de rol van briljante, menslievende advocaat. Hij stond overal boven en bekent zelfs dat hij zich ‘een tikje Übermensch’ voelde. Aan het genot van die almacht komt abrupt een eind als hij plotseling, op een avond aan de Seine-oever, iemand hoort lachen. Die lach vormt het begin van een zelfonderzoek waarbij de oppervlakkigheid van dit schijnbaar zo succesrijke leven wordt doorgeprikt. Wat Clamence vooral ontdekt is zijn lauwheid. In het eenzijdige gesprek met zijn landgenoot zegt de gewezen advocaat het zo: ‘Kortom, we willen niet langer schuldig zijn en tegelijk vooral geen moeite doen ons te beteren. Niet cynisch genoeg en niet netjes genoeg. Wij hebben geen kracht voor het kwade en geen kracht voor het goede.’ Het opmerkelijke van dit vonnis is dat het in de wij-vorm wordt gepresenteerd: het gaat niet alleen om deze ex-advocaat, maar om ons allemaal. Het is niet moeilijk aantoonbaar dat Camus in deze ijdele, praatgrage advocaat ‘de’ moderne mens een spiegel heeft willen voorhouden. De hoofdfiguur zelf grossiert ook in algemene uitspraken, zoals deze: ‘Voor de moderne mens hebben ze aan één zin genoeg: hij ging op in bijslaap en kranten’ (het Frans is mooier: il forniquait et lisait des journaux).
Door zijn eigen egoïsme, arrogantie en misplaatste superioriteit aan te klagen, wil Clamence in werkelijkheid de ondeugden van de moderne mens (dus ook de lezer) treffen. Deze taktiek wordt door hemzelf zo toegelicht: ‘Aangezien we de anderen niet kunnen vonnissen zonder onszelf méé te berechten, moeten we eerst onszelf verpletterend aanklagen en zó het recht krijgen over de anderen te oordelen.’ In feite blijkt de hele morele striptease waarop hij zijn landgenoot trakteert, niet meer dan een handige truc: door zijn zelfvernedering krijgt hij de handen vrij om dezelfde fouten bij zijn medemens te kapittelen. Zo loopt deze biecht toch weer uit op morele superioriteit. Met andere woorden: de hoofdpersoon blijft de arrogante kwast die hij altijd was.
De val heeft nooit de populariteit bereikt van De vreemdeling en De pest. Misschien is de reden daarvoor de volgende. In alle drie teksten zijn de hoofdpersonen niet alleen individuen, ze ‘staan’ voor een bepaalde levenshouding. Het fascinerende van De vreemdeling is dat er bij deze hoofdfiguur iets lijkt te ontbreken. Hij gaat door het leven zonder dat ook maar iets hem werkelijk raakt. De dood van zijn moeder, de aanhankelijkheid van een vriendin, een moord, het glijdt allemaal af langs zijn ongevoelige huid. Die intrigerende onverschilligheid heeft veel naoorlogse lezers gefascineerd. Al zijn er grote verschillen tussen deze novelle en bij voorbeeld De avonden, toch hebben beide boeken het volkomen ontbreken van hogere motieven of idealen gemeen. In de jaren vijftig, zag men juist dat als kenmerkend voor het naoorlogse proza.
De pest is natuurlijk een heel ander boek. Die roman heeft een positieve held die een nieuwe, op de mensheid gerichte moraal in praktijk brengt. De houding van angstige burgers in een stad die door de pest is getroffen, laat zien hoe mensen kunnen reageren in extreme situaties; ook dit boek heeft dus universele pretenties. Maar de personages komen als individuen tot leven, met eigen zwakheden en sentimenten. En daaraan ontbreekt het nu juist in De val. Clamence blijft te veel een marionet van de auteur, een demonstratieobject dat de moderne mens moet verbeelden. Camus heeft zich te weinig bekommerd om de volgende paradox van de literatuur: een universele waarheid pakt de lezers alleen als hij wordt gedemonstreerd aan een interssant individueel geval. Clamence is te bleek om als Elckerlijc te kunnen boeien; al zijn gefilosofeer over morele oordelen blijft inkt. TON ANBEEK
De val door Albert Camus. De Bezige Bij, f 10, -