Humeuren & Temperamenten
Hebzucht
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Hoewel ik er geen moeite mee heb al mijn ondeugden en onhebbelijkheden, tot aan zulke deerniswekkende gebreken als trouw en bescheidenheid toe, breed uit de doeken te doen om er een literair slaatje uit te slaan, valt het me toch zwaar toe te geven dat ik bezeten ben van hebzucht. Mijn andere, al of niet betere ik vindt het werkelijk iets zeer minderwaardigs, erger dan moordlust of die andere drijfveer die, hoe roerloos ze ook lijkt, niettemin verwoestend is in haar uitwerkingen, de onverschilligheid. Dikwijls maken dingen die ik niet heb me ziek van begeerte. Mijn grijpgrage hand is in staat de vlinder fijn te knijpen die niet uit zichzelf mijn collectie wil binnenfladderen. Man's heart eats all things, and is hungry still, zegt de dichter. Welnu, als dat het kenmerk is van het menselijk hart, ben ik menselijker dan wie ook.
Als ik iets bezittenswaardigs zie wat ik nog niet heb, bestaat er ineens niets anders meer. Niets kan me bekoren, niets interesseert me, alleen nog dat ene. Al het andere is geurloos geworden, flets en goed genoeg voor de verachtelijke meute. Mijn neusvleugels beginnen te trillen, mijn kaken gaan op en neer als bij een kat die naar een vogel loert, het zweet breekt me uit en ik ben maar van één gedachte doordrongen: dat ik pas weer tot rust zal komen wanneer ik het begeerde voorwerp het mijne kan noemen. Al ging het om een tube zalf waar ik zelf volstrekt niets aan had maar waar een dozijn leprozen baat bij kon vinden, ik zou dat dozijn laten creperen en het onder hun wormstekige ogen mee naar mijn hol sleuren. Natuurlijk gaat het niet om tubes zalf. Het gaat om de zotste prullaria, om boeken die je toch nooit leest, om voorwerpen die er - hoe ordinair - louter voor de sier zijn, om dingen, kortom, waaraan genezing, melk noch financieel gewin valt te onttrekken.
Zodra ik een voorwerp begeer, lig ik er dag en nacht wakker van. Ik verzin listen, leid mededingers om de tuin, vervals cheques, breng mijn hele hebben en houden naar de lommerd, overweeg in het huwelijk te treden met een gebocheld, totaal kierewiet maar schatrijk slonsje, alles om in het bezit te komen van het bewuste ding.
Omdat ik het zo graag wil hebben, zie ik over het hoofd dat het vaak om een heel onbenullig ding gaat, ternauwernood door een ander begeerd. Doorgaans verwerf ik het dus wel. Maar die voorspoedigheid komt me niet verdacht voor. Het is de gloed van mijn begeerte die maakt dat ik voortdurend denk dat er concurrenten op de loer liggen, dat ik me belaagd waan door talloze tot de tanden gewapende graaiers. Hebzucht is een verfoeilijke eigenschap - in een ander.
Zelf kan ik niet zonder. Ik ben eraan verslaafd. Maar zodra ik het voorwerp in mijn bezit heb, verflauwt onmiddellijk mijn belangstelling ervoor. Ik zet het in een kast of gooi het in een doos en kijk er verder niet meer naar om. Ik voel me ongelukkig en leeg. De gloed is weg. Ik leef pas weer op zodra ik het volgende voorwerp begeer. Eigenlijk begeer ik alles omdat ik niet in een begeerteloze staat kan leven. Ik hoef nooit lang te zoeken naar objecten voor mijn hebzucht. Het gaat me louter en alleen om het bloeddorstige gevoel een slachtoffer, geveld en weerloos, onder mijn voetzool te kunnen klemmen. Het gaat me om de voorpret van steeds weer opnieuw op jacht te gaan. Het genot is niets, het streven ernaar alles.
Ik verlangde zojuist intens naar een loflied op de hebzucht. Het was er nog niet. Daarom schreef ik het zelf. Nu is het er en zie: ik ben er niet meer in geïnteresseerd. Ik geef het aan u.