In één keer bàff
De avonturen van Aafje Melgers
Spaanse furie door Aafje Melgers Uitgever: Thomas Rap, 123 p., f 22,50
Diny Schouten
‘Laat af die 't Zwak Geslacht met bittre gal bespat,/Of gij verdiendet niet, dat gij een Moeder hadt!’ Starings epigram hoort een fatsoenlijk mens ervan te weerhouden om zich in navolging van Gerrit Komrij (‘de onwelriekende gleuvenbrigade’) of Wam de Moor (‘meisjes in de overgang’) in negatieve zin uit te laten over de opmars der vrouwelijke debutanten. Integendeel, onze deelneming hoort juist uit te gaan naar al die lieftallige - bij voorkeur blonde, want dat schijnt het beste te verkopen - schrijfsters, die zich lieten portretteren op het omslag van hun debuut, en die vervolgens merkten waarvoor Multatuli al zó gewaarschuwd had: het publiek vergaapt zich aan 't jurkje, en kijkt het kind niet eens aan. Hoe verstandig is daarom Aafje Melgers, die zich niet laat kennen! Haar foto ontbreekt op de achterzijde van Spaanse furie.
De hoofdpersoon in de twintig, uiterst korte verhalen - waarvan een aantal eerder in Propria Cures stond, wat de uitgever wel had horen te vermelden - heet Aafje. Maar wie zegt dat ze ook Melgers heet? Dommere recensenten dan ik zouden uit zo'n toevallige overeenkomst natuurlijk gelijk concluderen dat de twintig avonturen die Aafje beleeft, ook in werkelijkheid zo hebben plaatsgevonden! Omdat begripsverwarring zo toch niet voldoende lijkt uitgesloten, spreken we af dat, nu er toch iets over haar boek moet worden gezegd, ik de schrijver Melgers noem en de hoofdpersoon Aafje. Dat biedt meteen het voordeel dat mevrouw Melgers het zich niet persoonlijk hoeft aan te trekken als de eerlijkheid me gebiedt te zeggen dat ik Aafje een trut vind, die gebaat zou zijn bij enige assertiviteitstraining.
Zelf noemt Aafje zich een keer een dom gansje, in het vakantieverhaal ‘De stenen van domino’. Ze ziet daarin zwijgend en vol leedvermaak toe hoe een argeloze Amerikaanse toerist beroofd wordt van zijn portefeuille. De treurige gebeurtenissen in de andere verhalen lijken te zijn opgeschreven om de lezer van leedvermaak te laten genieten, alleen voel ik me zelden op m'n gemak bij dat sentiment.
De zielepoot Aafje wordt onophoudelijk belaagd: door een verliefde tiener, wiens moeder ze wel zou kunnen zijn; door een truckchauffeur die de kwaliteiten van het zachte bed achter zijn cabine roemt; door ex-vriend Karel die zijn voormalige vriendinnen voor schut zet op zijn bruiloft; door een wetenschappelijk medewerker van het instituut waar ze studeert (‘een afschuwelijke, vroeg-kalende man, die tijdens tentamens zijn ogen heel onwetenschappelijk over je lichaam laat dwalen’); door een zwager die ‘geil naar mijn kont kijkt’; door een gynaecoloog die een verdacht grote interesse heeft voor ‘hoe de contacten verlopen’ en die voor de inzetting van een spiraaltje verschillende tangen plus zijn slagershanden heeft ‘om mijn poort open te stellen’; door een rukker, zomaar naast haar in het treinportaal; door een nieuwe vriend die haar per se uit pornoblaadjes voor wil lezen tijdens iets wat ik wel eens ‘omgang’ heb zien noemen, maar dat in dit boek ook wel met ‘stoeiparij’ betiteld wordt.
Gelukkig, want wat zou een meisje zonder moeten, heeft Aafje een vaste vriend. Tot haar opluchting loopt die niet meteen weg als ze de moed opbrengt om hem te zeggen dat ze zwanger is. Daar staat tegenover dat hij haar, vijf maanden zwanger, door ijzige wind en metershoge sneeuw erop uitstuurt om zijn whisky te gaan halen, ‘anders liep zijn schema in de war’. Maar boos? Niks hoor, zelfs niet in het titelverhaal, waar de ‘Spaanse furie’ een uiterst zachtmoedige Spaanse jongen blijkt te zijn die na een urenlange sessie weigert Aafjes ‘erogene zones’ te strelen, het blijft bij zorgzame kusjes op haar vingertoppen. Nergens spreekt uit Aafjes toegevend gedrag enig feministisch bewustzijn! En dat ‘in deze tijd van emancipatie en voorbije schaamtes’, zoals Aafje zelf opmerkt!
Slechts één keer verzet ze zich, wanneer haar vriendinnen tot het modieuze inzicht zijn gekomen dat vrouwen weer ouderwets geneukt willen worden (‘in één keer bàff’). ‘In de toekomst wordt er dus weer gebeukt, overheen gegaan, genomen, gerampetampt en gepakt, terwijl op straat weer lustig in billen en borsten wordt geknepen. Maar nu met instemming van de vrouw!’
Aafje zweert zich van deze golf van geweld te zullen distantiëren. Haar deelneming aan het subgroepje ‘De vrouw in de hedendaagse literatuur’ heeft vast en zeker bijgedragen tot die houding. Maar intussen, de arme Aafje zit er maar mee! Nu vraag ik u, mevrouw Melgers, is dat nu een manier, om grapjes over haar te maken?
■