Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Destinaties door Martin Veltman Uitgever: Athenaeum, Polak & Van Gennep, 96 p., f 29,50
| |
Ironisch aromaSinds de poëzie van Gerrit Komrij is zo'n poëtische tweede persoon nogal in de mode geraakt bij sommige dichters. Bij Komrij leverde deze ‘jij’ een continue spanning op tussen de vertrouwelijke aanspreekvorm en de vaak nogal surrealistische of ongebruikelijke mededeling. En eerlijk gezegd is zijn gebruik ervan zo sterk en invloedrijk dat andere dichters er nogal mee moeten uitkijken, ook Veltman wat mij betreft; ik besef wel dat hij een heel andere ‘je’ op het oog heeft, meer iemand die tussen ‘men’ en ‘ik’ in staat, maar dat neemt niet weg dat het post-Komrij gebruik aan die eeuwige en toch persoonlijke mens een onvermijdelijk ironisch aroma geeft. Zo ontkom ik bij een willekeurig kwatrijn als het volgende: ‘Roodheet de stad, stoffig de karrepaden. / Je zoekt vergeefs wat koelte aan de kaden. / Je stinkt en zweet. Maar zie het aquaduct: / verfrissend water draagt het naar de baden.’, over hitte en helderheid bij de Romeinen, niet aan het gevoel dat ik er vooral toch maar niet te zwaar aan moet tillen. Er zijn trouwens meer aanwijzingen voor een luchtige lezing. Hier en daar nadert deze poëzie onverbiddelijk de toon van reisgidsen en cursussen; zo van: ‘Sophocles voert je op zijn verzen mee.’, ‘Kreta gaat open als een paradijs.’, ‘Horatius leest voor uit zijn gedichten.’, ‘Het ridderslot verkeert in rep en roer / De minstreels komen, en de troubadour.’ Zo'n laatste regel verraadt eigenlijk iets gemakzuchtigs - ik zie niet helemaal in waarom je je in zo'n korte samenvatting van de wereldgeschiedenis nog druk zou maken over het onderscheid tussen minstreels en troubadours tenzij uit rijmtechnisch oogpunt. Wie als Veltman een hele bundel zo strak-thematisch opzet krijgt onvermijdelijk last van stoplappen, soms kwatrijnen lang. Dat komt omdat hij zich ten doel stelde meer de verschillende momenten der wereldgeschiedenis bij elkaar op te tellen dan er een synthese van te geven. Zo krijg je op een geven moment Da Vinci, gevolgd door Luther, waarna Newton. Met toepasselijke couleur locale worden ze opgevoerd en ook bij Veltman brengen ze hun wijzigingen in de loop der wereldgeschiedenis aan, Da Vinci ontdekt de schaduw, Luther de twijfel, Newton de loop der maan. Maar wat daar zo ingrijpend aan is wordt aan de kennis van de lezer overgelaten. Ze zijn niet veel meer dan verplichte grootheden. Als de wereldgeschiedenis in poëzie is Destinaties niet zo geslaagd, het blijft te lineair en te vlak, te veel steken in plaatjes. Misschien komt dat wel omdat Veltman als dichter zo klassiek geaard is. Hij gebruikt strakke vormen, een streng metrum en vol eindrijm. Dat zoeken naar een permanent vormevenwicht belemmert als het ware de duistere, klonterige kanten van zijn onderwerp in hun ontplooiing. Op de in feite grillige loop der dingen wordt acht maal acht is vierenzestig keer hetzelfde stempel van de dichter gezet. Een aanzienlijke eentonigheid en voorspelbaarheid wreekt zich zodoende bij het episch lezen van Destinaties. Maar de afzonderlijke fragmenten geven soms mooie teksten, ik zeg soms. Sfeervol en dit maal passend klassiek ruist bijvoorbeeld het volgende kwatrijn als in een peplos langs:
‘De zuilentempel. Rust en schemering.
Dorische orde. In vereniging:
de god en jij, de schacht, de kapitelen.
Maar buiten wacht de naakte jonge-
ling.’
| |
VogelvluchtVromans cultuurgeschiedenis is vele malen speelser, de titel kondigt dat al aan. Misschien is zij ook wijzer, in die zin dat de dichter zich er vanuit zijn tegenwoordige tijd mee bezighoudt en geen alom en -toos tegenwoordige wandelaar invoert. Vromans standpunt verontschuldigt als het ware het samenvattende karakter van zijn bundeltje: de geschiedenis is wat wij en ik, Leo Vroman, er van maken. Veltmans ‘je’-deelnemer botste daarentegen op de tegenspraak tussen zijn beperkte spreektijd en het alomvattende karakter van zijn onderwerp, werd er wat passief en onpersoonlijk van. Toch word ik ook niet echt overtuigd door Vroman. De titel is me al veel te leutig en in de gedichten zelf overheerst ook geheel en al de humoristische ondertoon. Verfrissend is zijn zienswijze wel, vooral in de manier waarop hij historische breekpunten als een soort kameleontische metamorfose beschrijft. Neem de derde afdeling, ‘Het begin van West-Europa’:
Tussen Neanders en personen
- en als die daar nog tussen kunnen -
trokken door Europa Hunnen
want die wisten niets van wonen.
Ze waren eerst nog flink behaard
maar drinkend werden zij Germanen
in wier blonde vette manen
het oerse gretig werd bewaard.
Vroman schetst ons de wereldhistorie als een doelgerichte ontwikkeling. Al het vroegere is er steeds op uit geweest op een bepaald tijdstip, bijvoorbeeld het onze, in vogelvlucht samen te komen. De vaart van zijn dichterlijke blik levert een ironisch contrast op met de onbeschrijflijke uitgebreidheid van het terrein dat hij pretendeert in kaart te brengen. Maar al met al is het toch voornamelijk ‘grappig’ - zoals ook zijn tekeningen dat zijn. Twee cultuurgeschiedenissen binnen één jaar in de Nederlandse poëzie demonstreren duidelijk dat het moeilijk is om zulke kapitale zaken het volle pond te geven. Óf de reikwijdte lijdt onder de als noodzakelijk ervaren poëtische vorm, óf de ernst onder de ironie. Me dunkt dat dit niet louter aan het onderwerp ligt maar ook aan de - overigens door onze eigen cultuur bepaalde - pretenties van beide dichters. Die hadden hier als het aan mij gelegen had, wel eens wat groter mogen zijn. Tot slot twee versies van een en het zelfde tijdsgewricht:
Je donker huis. Je eet je avondpap.
Ineens scheert licht over de strooien
kap.
De dwangburcht brandt. Het volk
stroomt uit de stegen.
Je schreeuwt: vrijheid, gelijkheid,
broederschap.
Dat is natuurlijk Veltman. En dit Vroman:
De rijken werden rijk geboren,
hoogstens komisch van de jicht.
De armsten moesten ongeschoren,
gebocheld en met één oog dicht.
De rijken speelden volksdansen,
de herders hoogstens op een fluit.
Dat was het ergste bij de Fransen.
Daar brak dus de revolutie uit.
Maar niet in deze poëzie, die eerder ingeslagen wegen rustig voortbewandelt. ■ |
|