[En dit was zijn badkamer - vervolg]
over Slauerhoff treft men weliswaar vakkundig verwerkte interviews aan maar geen enkele verrassende vondst, puntige opmerking of persoonlijke bedenking. Het stuk dat Michel van der Plas aan Charles Dickens' Kent wijdt, staat bol van weetjes en plekjes maar mist elke samenhang.
Is dat niet de tol die elke snuffelende literaire journalist betaalt? Hij beschrijft wat hij te zien krijgt en dikt zijn waarnemingen in het beste geval aan met geestige grootspraak. Wanneer hij er echter niet in slaagt het waargenomene op de een of andere manier in verband te brengen met het literaire werk blijven de tijdens de reis gesprokkelde anekdotes geïsoleerd: er ontstaat geen beeld, noch van het literaire bedevaartsoord, noch van de schrijver in zijn tijd en omgeving, noch van diens oeuvre. De journalist die met een degelijk verhaal wil thuiskomen móét zich wel ontpoppen als criticus en, aangezien de bewonderde schrijver dood is, liefst nog als amateur-literair-historicus.
Want met het handige spieken van anekdotes moet je uit je doppen kijken, zoals mij blijkt uit Lisette Lewins verhaal over Anton Tsjechov. Deze illustere Rus zou naar verluidt op zijn sterfbed een fluit champagne tot zich hebben genomen, geschonken uit een fles die de arts had laten ontkurken. Tot zover een stichtelijk verhaal, er bestaan dwazere dokters, ik kan mij een moeizamer dood indenken. Maar let nu goed op: ‘In de doodse stilte van de hotelkamer,’ aldus Lisette Lewin, ‘klonk plotseling een harde knal. Het was de champagnekurk die uit de fles was gesprongen.’
Heeft mevrouw Lewin ooit geprobeerd een kurk, zo juist uit de champagnefles gevlogen, opnieuw in de flessehals te wurmen? Mevrouw, dat is onbegonnen werk...
■