En dit was zijn badkamer
Literaire pelgrimages
Meneer, dit is heilige grond... Door Martin van Amerongen en William Rothuizen (red.) Uitgever: Van Gennep, 236 p., f 34,50
Frans Boenders
Men doet er goed aan schrijvers die op reis gaan om daarover schriftelijk verslag uit te brengen, te onderscheiden van schrijvers van reisliteratuur.
De eerste soort schrijft in de regel over zichzelf. Ook al pretenderen zij grote interesse te gevoelen voor het land dat ze bereizen, ze behouden overal waar ze zich vertonen een onverminderde belangstelling voor zichzelf. Hun reisverhalen zullen dan ook weinig betrouwbare informatie bevatten over land en volk dat zij bezochten. De verhalen die de Vlaamse romanschrijver Jef Geeraerts over bepaalde landen in Azië, Afrika en Amerika publiceerde, vormen van deze soort het schoolvoorbeeld. De lezer heeft er, in verband met een geplande reis naar een van zulke door de schrijver bereisde landen, vrijwel niets aan; maar hij identificeert zich met, of ergert zich aan 's schrijvers obsessie met, onder meer, zijn lichaamsfuncties. Heeft de schrijvende held lekker geslapen en ontwaakt hij met een bemoedigende erectie? Hoe zit het met de drolvorming? Pist hij, zo hoog daar in het gebergte, nog geen bloed? Het zijn vragen die alle andere vragen in de schaduw stellen.
Specifieke schrijvers van reisliteratuur tappen uit een ander vaatje. Zij slagen er niet zelden in een boeiend, onthutsend of behoedzaam beeld te geven van de bereisde landen met hun bevolking, steden, cultuur, politieke en maatschappelijke problemen, natuur en die moeilijk te definiëren maar onmiskenbaar bestaande wolk die men sfeer noemt. Cees Nooteboom is een heerlijke schrijver van zulke reisliteratuur. De lezer verliest er nooit wat bij: hij steekt een boel op en stoffeert aldus zijn groeiende kennis van de wereld; tegelijkertijd geniet hij van het aparte literaire genre.
De derde soort wordt gevormd door de schare der reislustige literaire journalisten. Zij roeren de pen in Meneer, dit is heilige grond.... Bewogen door de illusie dat de plek, waar de door hem zo bewonderde schrijver ooit leefde, iets opmerkelijks te bieden heeft, verlaat de journalist kind en kraai, redactie en schrijfmachine, om het vermeend opmerkelijke via zijn blocnote aan zijn lezers mee te delen. Maar, zo verwittigen de samenstellers van de ‘literaire pelgrimages’ in hun woord vooraf, ‘nog nooit heeft een verslaggever op zo'n queeste iets nieuws gevonden. Dat is zijn taak ook niet. Hij is geen literatuurhistoricus of tekstwetenschapper. Hij schrijft een sub-literaire reportage. Hij probeert met hartstocht en belezenheid de propagandatrommel te roeren voor de schrijver of schrijfster die voor hem zo veel betekend heeft.’
Wat komt er van dit ridderlijk dienstbetoon tot meerdere eer en glorie van de Beroemde Buitenlandse Doden terecht in deze verzameling pelgrimages? Weinig. Joop Waasdorp, op tocht naar George Orwells Wigan, besteedt de helft van zijn verslag aan slappe wederwaardigheden tijdens bootreis en treinrit, bestaat het vrijwel niets over het onderwerp van zijn bewondering te melden, maar besluit zijn opstel even zo vrolijk met de zin: ‘Ik vond dat ik mijn best had gedaan en voelde me zeer tevreden.’ Daar staat tegenover dat Hans Keller over Mark Twain veel boekenweetjes tentoonspreidt - maar nauwelijks reist! Boudewijn Büch, die geacht wordt lezenswaardige zaken mee te delen over zijn idool Goethe, weidt uitsluitend uit over zichzelf en zijn infatuaties: men verneemt niets over de grote Duitse meester, laat staan over diens oeuvre.