Ank van der Moer
vervolg van pagina 7
vergankelijkheid van het eigen beroep?’ De antwoorden die ze krijgt op vragen zijn even trouwhartig als plichtmatig: ‘Deed je altijd wat de regisseur zei?’ ‘Ja, eigenlijk wel.’ ‘En als je nou vond dat het niks was wat hij zei, wat dan?’ ‘Nou, meestal was dat niet zo.’ Over haar Shakespeare-soloprogramma: ‘Wat werd er nou eigenlijk mee bedoeld?’ ‘Ach, ik heb er zelf nooit iets van begrepen.’ Na enig aandringen herinnert ze zich toch een zelfstandige opvatting over een rol, die van lady Macbeth: ‘Jan de Meester die het regisseerde zei: “Het is een carrière-vrouw”, maar volgens mij was het alleen maar een vrouw die erg veel van die man hield (...).’
Haar glorietijd was bij de Nederlandse Comedie, 1950-1969. Ze was de steractrice in de grote, klassieke drama's (Euripides' en Goethes Iphigeneia, Sophocles' Elektra, koningin Elisabeth in Schillers Maria Stuart), maar de vakgenoten die Annemarie Oster ondervraagt, gedenken haar als Masja in Tsjechovs De drie zusters en als Martha in Albee's Wie is bang voor Virginia Woolf.
Het hield allemaal op, abrupt. Na de Actie Tomaat kwamen er geen rollen meer, en was er ook niet een echte comeback. Ze slijt haar dagen eenzaam, patience spelend, zonder interesses. Hoe bitter was het een rol te accepteren in Beppie Nooys Volkstheater? Annemarie Oster vraagt er omzichtig naar, bang haar moeder te kwetsen. Het antwoord lijkt ontwijkend, is nietszeggend: ‘Nou, ik vind het erg leuk.’ Ferd. Sterneberg, evenals zij langdurig docent aan de Toneelschool, ziet het scherpst de tragische kant van haar ambities en peilt het contrast tussen haar spectaculaire kleren en haar verlegen onhandigheid in gezelschap; de anderen vertellen, obligaat, onbeduidende anekdotes.
Die onbeduidendheid van de persoonlijkheid van haar moeder (‘er ging niets van haar uit’) verbijstert en kwetst de dochter, die overigens intelligent en tactvol is in de ontmythologisering, de analyse, de oplossing van het raadsel. De rollen dreigen omgedraaid te worden: ‘was ik vroeger de dochter, de laatste tijd voel ik me moeder.’ Er is charme in haar kinderlijke hardnekkigheid om zich dát nimmer te laten ontnemen: een sprookjesmoeder die betoverend kon zijn. Tenslotte heeft die óók bestaan.
■