Bij de dood van een boekhandelares
Tessel Pollmann
Soms belde ze me op om half tien 's avonds en zei: ‘U bent toch bezig met een VN-bijlage over de operette? Ik dacht opeens: ik heb tóch nog een boekje staan voor u, een Oostenrijkse encyclopedie over librettoschrijvers in de negentiende eeuw. Ik zal het voor u apart zetten.’
Dat had ze dan gevonden in de milde chaos die haar boekwinkel was, waar ik van hield en die andere mensen tot razernij dreef. Gelukkig voor die laatsten had haar boekhandel, Willa Reinke bv, de perfecte tegenpool twee stralen verder: boekhandel De Vries, waar het linoleum geboend is en orde en stille koelheid heersen. Daar verwees ze klanten naar als ze zelf een boek niet in voorraad had. Willa Reinke was mijn boekhandelares; ze hield er een sociëteit op na, en wie dat niet prettig vond, wilde ze met haar diensten niet lastigvallen. Willa Reinke werd tweeënzeventig. In letterlievend Haarlem en omstreken heette ze Willa. Ze woonde boven de zaak; vrijdagochtend, 17 mei, belde ik haar om te vragen naar een exemplaar van Midnight's Children. Ze was nog niet beneden; ze was gestorven. Een andere mogelijkheid was er ook niet. Ze was in de zaak, waar ze overdag werkte, of ze was boven. Een enkele keer zagen we haar omstreeks zevenen wandelen naar restaurant Het Heerenhek op het Grote Houtplein - pluche, een messing vaasje met één anjer naast je bord - waar ook andere oudere zakenmensen zonder huisgenoten het voedzaam, soms eenzaam, avondmaal nuttigden. Dan liep ze weer terug, vierhonderd meter, naar haar zaak.
Mevrouw Willa Reinke
Over politiek sprak ze zich nooit uit. Ze kwam uit Duitsland; dat wist ik niet van haarzelf, maar van een van haar medewerkers (die me dat toefluisterde alsof er nu een staatsgeheim was doorbroken) op mijn vraag waarom Willa alles wist van Düsseldorf. Want daar wilde ik naar toe, en ik had juist een gidsje bij haar gekocht. Ze wist dat politiek dynamiet was voor haar, in de Nederlandse samenleving. Of misschien was ze ook alleen maar paranoia in dat opzicht of gewoon een goede middenstandster die weet dat de klant politiek altijd gelijk heeft.
Hoewel, was ze een goeie middenstandster? Ik denk het niet. Ze was zeer belezen, rommelig, en makkelijk met betaling als je er eenmaal ‘bij hoorde’. Als ik geen geld bij me had, zei ze: ‘Ik maak even een briefje.’ Dan deed ze iets met een kaartje en een envelop, waar je dan later wel weer eens van hoorde. Haar werkelijke triomf lag niet in de omzet, maar in de vraag of ze iets voor je kon vinden. In dat opzicht is ze altijd onderschat door de mensen die gewoon langskwamen om de laatste Mulisch te kopen en verder niets nodig hadden: ze zocht speciaal voor jou met passie, en als ze het gevonden had - een obsolete bundel opstellen over taalgebruik onder zwarten in Louisiana in 1935 - belde ze op met vrolijkheid in haar stem: ‘Ik heb het gevonden!’ Ze schreef soms ook briefjes: ‘Geachte mevrouw, ik wil u graag een aantal nieuwe boeken over Indië laten zien die wij hebben aangekregen. Komt u eens langs?’ Dat deed ik, en dan keek ze tevreden hoe ik de titels opschreef om de boeken vervolgens bij de uitgever aan te vragen en in VN te bespreken. Dan had ze dus weer geen cent aan me verdiend. Maar centen waren slechts haar voertuig - inzet was het Boek, publiciteit over het Boek, praten over het Boek, naar beurzen gaan over het Boek, en vol spanning kijken of een goede recensie in VN of NRC Handelsblad iets ‘deed’ voor een Boek dat haar zelf na aan het hart lag.
Zoals over vele mensen over wie we voornaamsgewijs spréken - maar tegen wie we mevrouw zéggen - wisten we van haar persoonlijk leven weinig af. Wij klanten, bedoel ik. Misschien wisten we wel heel veel, zo niet álles. Dat nu precies was haar raadsel.
■