Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Le chercheur d'or door Jean-Marie Gustave Le Clézio Uitgever: Gallimard, 333 p., f 43, -
| |
Verborgen schattenWant naar het laatste is de oude Adam, hier genoemd Alexis, in Le Chercheur d'Or weer op zoek. Hij heeft het in zijn jeugd gekend toen hij, eind negentiende eeuw, met zijn vader, moeder en zusje Laure op het eiland Mauritius in de Indische oceaan woonde. De situatie is onbeschrijflijk paradijselijk, een afgeschermde wereld waarin Mam (!) voorleest uit de bijbel, zijn zusje regelmatig in de Boom van Goed en Kwaad zit en verboden vruchten eet en Alexis met zijn negervriendje, bijgenaamd Vrijdag (!), door de lagunes zwerft en dus voortdurend in de zee zwemt, duikt en plonst. De vader onderwijst de jonge Alexis in de astronomie en deelt hem tevens en passant mee dat hij documenten bezit die aangeven waar de schatten van de onbekende Zeerover verborgen liggen. Alles gaat fout als een cycloon het huis verwoest en de prachtige plannen van de vader, die net een elektriciteitscentrale wilde opzetten, letterlijk in het water vallen (enige symboliek zullen we hier niet achter zoeken). In de daarop volgende episodes zal de ik-figuur, Alexis, op zoek gaan naar de schat die volgens de papieren op het naburige eiland Rodriguez verborgen ligt. Als betalend passagier vaart hij mee op de schoener Zeta - natuurlijk kon hij niet weten dat zo'n laatste letter van het alfabet naar het einde voert - die verschillende ongerepte oorden, de een nog mooier dan het ander, aandoet voordat de kapitein afmeert op Rodriguez. En, eerlijk is eerlijk, de beschrijvingen van de diverse stadia van het zeilen, de wind die altijd lekker uit de goede hoek waait, de benauwende hitte in het vooronder en, onvergetelijk, het beeld van de kapitein die in een leunstoel, vastgeklonken op het dek, onverstoorbaar in de verte tuurt, zijn weer als vanouds en laten voelen hoe aangenaam het kan zijn als de mens samenvalt met de hem omringende natuur. Maar op Rodriguez let Alexis alleen nog op kunstmatige tekens. Door de-inboorlingen aangeduid als ‘de goudzoeker’, zet hij met zijn theodoliet koortsachtig lijnen uit, maakt ingewikkelde berekeningen en kijkt en loopt en graaft. Hij verwildert, begint werkelijkheid en droom door elkaar te halen en stelt zich, ook nu weer, te veel bloot aan de zon. Net op tijd redden een paar druppels water (zoals vaker bij Le Clézio hét middel om de aarde in een paradijs te veranderen) uit de handen van de inheemse Ouma zijn leven. Samen beleven ze daarna met recht gouden tijden, het is alsof ze de twee enige levende wezens op aarde zijn. Ouma vertegenwoordigt het onbedorven primitieve, degene die de wereld juist ziet: ‘Jullie, de “grote wereld”, jullie geloven dat goud het sterkst en het meest begerenswaardig is en daarom maken jullie oorlog. Mensen gaan dood om goud te bezitten.’ Als om haar stelling te bewijzen neemt Alexis als volontair dienst om, in 1914, in Europa te gaan vechten. Ook hier is weer een schitterende passage die zelfs aan het Waterloo van Stendhal doet denken, want Alexis kan steeds maar één loopgraaf ver zien en heeft geen idee of er nog een oorlog aan de gang is of niet. Op zulke momenten is de bijziendheid van Le Clézio een zegen voor de literatuur. Maar daarna gaat de onbedorven jongeling - geen scherf heeft hem geraakt, geen haat tegen de vijand beroerd - weer naar zijn droomeiland terug, toevallig weer op dezelfde Zeta. | |
Het firmamentOp Rodriquez begint nu het grote versterven, zou Japi van Nescio zeggen. Al het wroeten en graven brengen slechts lege verborgen plekken aan het licht en Alexis komt uiteindelijk tot de ontdekking dat het geheim dat hij zoekt in het firmament onthuld wordt, het firmament dat hij al in zijn jeugd met zijn vader bestudeerd had. Dat is zijn verloren paradijs, helemaal alleen met de lucht, met de zee: ‘Nu praat ik weer tegen mezelf, net als vroeger (...). Ik kijk weer naar de sterren. Ik heb de tijd overschreden, in een roes, door naar de sterren te kijken. De onbekende Zeerover is hier, hij ademt in mij en ik zie met zijn blik naar de hemel.’ Ouma had het al begrepen en is stilletjes verdwenen, het lot van vele generaties verdreven inheemsen in een oogwenk meenemend. Voor onze held bestaat er geen oorlog, geen dood, geen slavernij meer. Het is duidelijk dat de zoektocht van Alexis een parabool is van het menselijk bestaan. Wie zou niet bij tijd en wijle zijn ogen willen sluiten voor de rotzooi om ons heen? En lange tijd waren de romans van Le Clézio dan ook een aangename vluchtheuvel. Maar in Le Chercheur d'Or wordt pas goed duidelijk hoe dubbel zijn procédé is. Het onwerkelijke paradijs kan alleen nog via een jongensboekentruc, een onbekende Zeerover of all people, opgeroepen worden. De Eerste Wereldoorlog wordt als een verdwaald blaadje aan de Boom van Goed en Kwaad gepresenteerd, het lot van de inboorlingen - waarvoor Le Clézio zich al vaker ingezet heeft - achteloos terzijde geschoven als de Westerse mens zo nodig weer aan zijn individualiteit moet werken die zich pas volledig ontplooit als hij opgenomen is in de natuur. Voelen, zien en horen maar vooral niet praten, is het devies. Dat anti-intellectualisme uit zich ook in de vertelvorm: van de 333 bladzijden bestaan er hoogstens tien, bij elkaar opgeteld, uit dialoog. Voor de rest voelt Alexis, ziet Alexis, ondergaat Alexis, droomt Alexis en vooral: zwemt Alexis in de zee. Het levert enkele prachtige passages op maar daarvoor moet de goedwillende lezer zich door heel wat taaie materie heen worstelen. Puur uit recalcitrantie tegen zoveel idolate schoonheid wil ik, als ik naar die eilanden in de Indische oceaan ga, dat er Bounty's en Peter Stuyvesants zijn. ■ |
|