Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Vietnam, A History door Stanley Karnow Uitgever: Penguin, 751 p., f 39,35 Importeur: Nilsson & Lamm
| |
BienhoaStanley Karnows Vietnam, A History opent onvermijdelijk met dat gedenkteken in Washington. Hij geeft daar ook persoonlijke redenen voor. Nadat hij zijn journalistieke carrière in het begin van de jaren vijftig was begonnen in Parijs, toen Frankrijk zijn oorlog in Indochina voerde, bezocht hij Vietnam voor het eerst in 1959, en zijn eerste artikel daar ging over de aanval van guerrillas op een militaire post in Bienhoa, waarbij de eerste twee Amerikaanse militairen omkwamen - en met hun namen begint de lijst op het monument. In verschillende opzichten is zijn boek te vergelijken met het in 1981 verschenen Vietnam: The Ten thousand Day War, dat ook in het Nederlands werd vertaald en waarvan gedeelten in Vrij Nederland werden gepubliceerd. In beide gevallen gaat het om journalistiek-historische overzichtswerken en in beide gevallen zijn de boeken het bijprodukt van een televisieserie. Daarmee houdt de overeenkomst op: het boek van Karnow is bijna twee keer zo dik, grondiger en beter gedocumenteerd, beter geschreven en bevredigender van opzet. Zonder twijfel zaj zijn boek voorlopig het standaardwerk in één deel over de geschiedenis van de Vietnamese oorlog blijven. Het wordt in hoge mate verlevendigd door goed gedoseerde herinneringen aan de oorlog van de auteur zelf. Niet de minste daarvan is zijn mislukte poging, in 1981 terug in Saigon, om een van zijn oudste Vietnamese vrienden op te sporen, een beproefd journalist die als enige Vietnamees had weten op te klimmen tot volwaardig lid van een Amerikaanse nieuwsorganisatie, en correspondent van Time was geworden. In 1975 was hij achtergebleven in Saigon. In 1981 bleek dat hij al die tijd voor het Bevrijdingsfront had gewerkt en nu een toppositie bekleedde bij de geheime politie, die hem ontoegankelijk maakte voor buitenlanders. Soms, vooral in de hoofdstukken over de jaren zestig, doet het boek denken aan een knappe montage van bekende werken - de Kennedy-biografieën van Schlesinger en Sorensen, The Best and the Brightest van Halberstam, The Pentagon Papers, enzovoorts. Afgezien daarvan dat een dergelijke compilatie zijn eigen verdiensten heeft, ligt de waarde van Karnows boek ook in het feit dat hij zoveel als mogelijk gebruik heeft gemaakt van inmiddels vrijgekomen informatie van (Noord)Vietnamese zijde, waaronder de alweer verboden memoires van de nu gezuiverde Noord Vietnamese generaal Tran Van Tra over het slotoffensief van 1975. Vietnam is een Amerikaanse geschiedenis van de Vietnamese oorlog, wat zich met name doet voelen in de verhoudingsgewijs erg korte hoofdstukken die Karnow aan de periode na het vertrek van de Amerikanen en het sluiten van de Parijse akkoorden heeft gewijd. Daar staat tegenover dat hij uitvoerig de voorafgaande Vietnamese geschiedenis beschrijft vanaf het ogenblik dat de eerste Europeanen er doordrongen. Pas op bladzijde 135 is het 1945. Hoe anders zag het perspectief voor Vietnam er toen uit! De OSS (later omgedoopt tot CIA) steunde Ho Tsji Minh met wapens en instructeurs, en Ho, op zijn beurt, weefde klassieke frases (‘life, liberty and the pursuit of happiness’) uit de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring in de toespraak waarmee hij die van Vietnam proclameerde. De beschrijving van deze episode is niet de enige waarin Karnows geschiedenis parallel loopt met de geslaagde historische roman van Anthony Grey, Saigon.
Zuidvietnamese soldaat met een mortier
| |
HerstelbetalingenKarnow legt in zijn boek de nadruk op ouderwetse, vertellende geschiedschrijving, en ontkomt zo aan het gemoraliseer dat daarvoor zo veelvuldig in de plaats is getreden. Voor zover een zeker patroon is te herkennen in Vietnamees-Amerikaanse verhoudingen is dat er in zijn ogen een van gemiste kansen, waarvan de eerste zich voordeed in 1945 toen Ho de Verenigde Staten uitnodigde om ten aanzien van het Franse kolonialisme dezelfde rol te spelen die de Verenigde Staten later ten opzichte van het Nederlandse op zich namen. De - voorlopig - laatste kans werd gemist toen in 1978 Vietnam niet inging op het voorstel van de regering-Carter om diplomatieke verbindingen aan te gaan, als eerste stap tot verzoening. Pham Van Dong en de zijnen eisten als voorwaarde vooraf dat de Verenigde Staten hen eerst drie miljard dollar aan ‘herstelbetalingen’ zouden geven. Dat bedrag zou Nixon hen begin 1973 hebben toegezegd als ze de wapenstilstandsakkoorden zouden tekenen. Die belofte van Nixon was onwettig, omdat het Congres van niets wist, maar de Vietnamezen hielden er koppig aan vast, waarschijnlijk omdat ze het bedrag al in hun economische planning hadden opgenomen. In de papierberg over ‘tien jaar later’ wordt vrijwel altijd de weigering van de Verenigde Staten om die drie miljard te betalen contractbreuk genoemd, en als een van de oorzaken aangemerkt dat het economisch met Vietnam zo slecht gaat. (Dat laatste argument klinkt overigens wat vreemd als het uit de mond komt van schrijvers die anders uitleggen dat westerse hulp ontwikkelingslanden steevast van de regen in de drup helpt.) Het is een in dubbel opzicht merkwaardige redenering. In de eerste plaats omdat die herstelbetalingen geen deel uitmaakten van de wapenstilstandsakkoorden van Parijs. Maar, in de tweede | |
[pagina 9]
| |
plaats, toch vooral omdat de gebruikers van dit argument er aan voorbijgaan dat het Noord-Vietnam was die die akkoorden brak door met een invasiemacht van twaalf divisies het deel van Zuid-Vietnam dat het nog niet beheerste binnen te rukken en te veroveren. | |
FaçadesDaarmee arriveerden we bij een van de grote controverses over de oorlog: de mate waarin de opstand die aan het eind van de jaren vijftig in Zuid-Vietnam uitbrak werkelijk inheems was. De Noordvietnamese regering heeft daar tijdens de oorlog een tweeslachtige houding over ingenomen. Aan de ene kant hield Hanoi vol dat het het volste recht had gewapenderhand in het Zuiden te interveniëren; anderzijds heeft het altijd ontkend dat er geregelde eenheden van het Noordvietnamese leger in Zuid-Vietnam aanwezig waren. Na 1975 was het niet meer nodig dergelijke façades in stand te houden. De opstand in het Zuiden werd vanaf 1957 in Hanoi voorbereid; en al in 1959 begon Noord-Vietnam de infiltratieroute naar het Zuiden uit te breiden. De vorming van het Nationale Bevrijdingsfront (NLF) vond plaats onder auspiciën van Hanoi en het NLF werd opgezet als een klassieke communistische frontorganisatie. Maar het was niet een automatisch verlengstuk van Hanoi. (Evenmin als de Zuidvietnamese leiders de touwtrekpoppen van de Amerikanen waren. Een sarcastische Amerikaan typeerde Diem ooit als ‘een marionet die aan zijn eigen touwtjes trekt.’)
Zuidvietnamese soldaat in een hinderlaag
Wat door vrijwel alle betrokken partijen genegeerd of ontkend werd was dat de vermaledijde zeventiende breedtegraad, de scheidslijn tussen Noord- en Zuid-Vietnam, méér was dan een streep op de landkaart die in 1954 was getrokken om de hergroeperingsgebieden van communisten en anti-communisten te scheiden. In feite heeft hier door de hele geschiedenis van Vietnam heen de culturele, maar vaak ook politieke scheidslijn tussen Noord en Zuid gelegen. Zo was het NLF enerzijds een verlengstuk van Hanoi, anderzijds een authentieke, Zuidelijke, en niet geheel communistische kracht. Het was dat laatste echter wel in veel mindere mate dan vele tegenstanders van de Amerikaanse inmenging - onder wie ook ik - indertijd dachten. De strijdkrachten van het NLF (de ‘Vietcong’) opereerden onder bevel van Noordvietnamese generaals. De opstand in het Zuiden was nooit sterk genoeg om op eigen kracht te winnen, zoals de regeringstroepen daar nooit bij machte waren haar definitief neer te slaan. Een van de redenen waarom het protest tegen de Amerikaanse Vietnam-politiek op gang kwam was dat Johnson indertijd het binnentrekken in Zuid-Vietnam van eenheden van het geregelde Noordvietnamese leger aanvoerde als aanleiding om Amerikaanse gevechtstroepen daarheen te sturen. Dat werd toen algemeen als een omkering van de feitelijke gang van zaken aangemerkt. Nu blijkt dat Noord-Vietnam allang met de voorbereidingen om troepen naar het Zuiden te sturen was begonnen toen de Amerikaanse president nog moest beginnen te denken over het al dan niet sturen van Amerikaanse eenheden. Daarna zond Hanoi elk jaar zo'n 100.000 soldaten naar het Zuiden, waarvan er een half miljoen zouden sterven, vaak al onderweg. Dysenterie en malaria vergden daar meer slachtoffers dan Amerikaanse bommen. Al met al slaagde Noord-Vietnam erin zijn troepensterkte in het Zuiden twee keer zo snel op te voeren als de Amerikanen, en anders dan deze beschikten ze over een enorm potentieel aan manschappen. (In 1968, toen de Amerikaanse troepenmacht in Vietnam zijn grootste omvang kreeg, moest de enige parate divisie in de Verenigde Staten tot tweederde van zijn sterkte worden gereduceerd, kon het korps mariniers niet voldoende recruten aantrekken en was een uitbreiding van de dienstplicht politiek onmogelijk.) Het Tet-offensief was niet de daad van psychologische oorlogsvoering waarvoor het in het Westen altijd is aangezien, maar een werkelijke poging de burgeroorlog in 1968 te beëindigen door een algemene opstand in het Zuiden te ontketenen. De mislukking ervan brak de rug van de Vietcong, terwijl het Phoenix-programma van de Amerikanen niet de mislukking was waarvoor het meestal is gehouden: het kwam ver in de richting van het uitschakelen van de politieke infrastructuur van het NLF. Het resultaat van dit alles was dat het overwicht van de Noordelijken steeds groter werd. Begin 1970 maakten zij tweederde uit van ongeveer 125.000 man geregelde troepen die tegen het Zuidvietnamese leger en de Amerikanen vochten. Dat na 1975 de macht in het Zuiden snel kwam te berusten bij de Noordvietnamezen, die korte metten maakten met het NLF en zijn officiële programma, was dus niet verwonderlijk, gezien de wijze waarop de machtsbalans zich in de voorgaande jaren had ontwikkeld. Dat is iets anders dan te zeggen dat die ontwikkeling onontkoombaar was, zoals je dezer dagen veel kunt lezen. Het elimineren van het NLF was betrekkelijk gemakkelijk geworden, maar het kon alleen maar gebeuren omdat Hanoi geen moment van plan was geweest het NLF anders te zien dan als een frontorganisatie van ‘nützliche Idioten’.
Achter de Amerikaanse linies
| |
Organisatorisch wonderHoezeer twee verschillende werelden met elkaar vochten wordt duidelijk als men naar de logistiek van de oorlogvoering kijkt. De Amerikaanse bevelhebber generaal Westmoreland bracht een organisatorisch wonder tot stand: de bevoorrading van het Amerikaanse leger was van dien aard dat er honderd pond per dag voor elke soldaat beschikbaar was. De prijs daarvan was overigens een ratio van 10:1 tussen verzorgingseenheden en gevechtstroepen. Niet alleen lag deze laatste bij de Noordvietnamezen heel anders. De totale behoefte van de Noordvietnamese troepen in het Zuiden was vijftien ton voorraden per dag. Aangezien de Sovjetunie en de Volksrepubliek China per dag 6.000 ton fourneerden, hoefde maar een fractie daarvan naar het Zuiden door te sijpelen. Een paar vrachtauto's die ongedeerd de Ho Tsji Minh-route voltooiden waren genoeg.
De opmars naar Saigon
Met dat al was deze oorlog een ongehoorde ramp voor de Vietnamese bevolking, en een politieke blunder en morele schande voor de Verenigde Staten. Daaraan doet het feit dat het Noordvietnamese regime er in de afgelopen tien jaar noch politiek noch economisch veel van terecht heeft gebracht niets af. Dat laatste hoort vooral diegenen aan het denken te zetten die protest tegen de Amerikaanse inmenging niet ver genoeg ging, en die in Noord-Vietnam het model van een betere wereld zochten en aantroffen. Trouwens ook hen die heel verontwaardigd waren toen gevangenen in ‘tijgerkooien’ zuchtten onder Thieu, maar daarover zwijgen nu in diezelfde tijgerkooien niet alleen aanhangers van het vroegere bewind zitten opgesloten, maar ook tegenstanders en voormalige NLF-leden. Maar evenmin als de geschiedenis van de oorlog het hedendaagse Vietnam kan vergoelijken, mag het troosteloze Vietnam van vandaag de dag gebruikt worden om achteraf de oorlog toch nog tot een ‘nobele zaak’ (Kissinger, Reagan) te verklaren. Karnow laat twee Vietnamezen over het heden zelf aan het woord. De eerste is voormalig (plaatsvervangend) minister van Volksgezondheid in de Voorlopige Revolutionaire Regering van Zuid-Vietnam en lid van de NLF geweest, en lijkt nu in Saigon (tegenwoordig Ho Tsji Minh-stad) op te mogen treden als officieel dissidente - zie wat dat aangaat ook het gesprek dat Piet Piryns in dit blad met haar had (4 mei jl). Tegen Karnow barstte ze uit: ‘Ik ben mijn hele leven communist geweest. Maar ik heb er nu voor het eerst de werkelijkheid van gezien. Het is een mislukking... wanbeheer, corruptie, privilege, onderdrukking.’ Niet noodzakelijkerwijs daarmee in tegenspraak is wat partijleider en premier Pham Van Dong hem zei: ‘Een oorlog voeren is simpel, maar een land besturen is erg moeilijk.’ De geschiedenis van de Amerikaanse oorlog in Vietnam kent aan beide zijden van de Pacific geen gelukkig einde. Voor zover het boek van Karnow dat niet duidelijk genoeg mocht maken heeft John Clark Pratt een zeer omvangrijke bloemlezing samengesteld van literatuur over de Vietnamese oorlog tussen 1941 en 1982. De spanbreedte van het begrip ‘literatuur’ dat hij hanteert loopt van regeringstelegrammen tot en met gedichten; de eerste zijn niet altijd van minder letterkundige waarde dan de laatste. ■ |
|