Humeuren & Temperamenten
Hypochondrie
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Alles is er om het genot te vergallen, en wat een genot is het besef daarvan. Het hele inferno om ons heen is maar van één ding bezeten: ons lichaam te attaqueren, en wat een zoete bezigheid is het je van 's morgens vroeg lot 's avonds laat te oliën, te shampooën, te pommaderen en in te zepen, dat het schuim je om de oren vliegt. Als er geen zonnebrandolie was hoefde er voor mij geen zon te bestaan. Waarin anders ligt het bestaansrecht van de mug dan in muggezalf?
Hoe slechter het met de wereld is gesteld, hoe meer ik opleef. Ik krijg hartkloppingen van de oorlogszucht, jeuk van de laatste foto's van het front, uitslag van de recessie. Ik houd me voor dat ik kuren nodig heb, veel kuren, dat ik me hoognodig naar Karlsbad of Baden-Baden zou moeten begeven, dat ik het verdien met alle tedere zorgen van de wereld omringd te worden, ja dat het morgen al met de wereld afgelopen zal zijn als niet terstond een stoet negers mij, terwijl ik languit op een lijkbaar lig te kreunen, met pauweveren de voetzolen komt strelen.
Wat een voorrecht te leven in een omgeving waar het wemelt van de apothekers! Je krijgt er als vanzelf allerlei kwaaltjes en kwalen bij, je medicijnkast puilt uit en je hoest, om nog een beetje mee te tellen in het sociaal verkeer, binnen de kortste keren alles wat je hebt en nog zou kunnen krijgen op in zeven levende talen, benevens latijn.
Het verrukkelijkst is wel de diepe ellende waarin je wordt gestort zodra zich een ziekte aandient die niemand, zelfs je lievelingsapotheker niet, weet te benoemen. Zwarte nacht is dat, poel van leed. Nu heb je, naast al die zorgvuldig gecultiveerde rocheltjes en warm gekoesterde quasi-aambeien in nek en knieholte, naast het trotse besef dat je er, als enige van de streek, drie blindedarmen op nahoudt die ooit één voor één rot zullen zijn, intens rot en vol lelijke zweren, toch werkelijk iets - maar zolang je over de aard ervan geen uitsluitsel hebt kan het nog van alles zijn. Vanzelfsprekend denk je geen moment aan een kleinigheid, nee, louter en alleen aan het allerergste. Spookbeelden duiken op, worden onderdrukt, keren terug, worden weggewuifd en rekken zich opnieuw dreigend uit, als furiën van pijn in je hoofd - o, die vrees dat je, als het onverhoopt toch niet het allerergste mocht zijn, misschien voor iets heel onbenulligs zelfmoord zult plegen! Voor een ontsteking, zeg maar, van een van je blindedarmen.
Wat heeft het voor zin gezond te zijn? Het loerende beginsel van de dood is er niettemin, het zit vanaf je eerste adem in de hurkzit, klaar om toe te springen. Je kan maar beter de hele dag voor patiënt spelen om in je zorgen en getob althans nog één bestaansreden te vinden. Om wijn te drinken doe ik of ik geen water kan verdragen, om te kunnen dansen doe ik of ik niet op mijn benen kan staan, om in leven te blijven doe ik of ik half dood ben.
De wereld zou echter de wereld niet zijn als ze niet ook die wijn en dat dansfeest kwam vergallen, zoveel zinderend welbehagen in zorgen en getob. Want daar dient zich al, geniepig en mierzoet, de vrees aan dat je je niet eens zorgen zou hoeven te maken: het loopt toch allemaal verkeerd af. Dat je, o gruwel, net zo goed gezond zou kunnen zijn.
Ik sta mezelf in de weg. Niemand is zo intensief met zichzelf bezig, zonder ooit de kern te raken, dan de hypochonder, de slang die in zijn eigen staart bijt.
■