Schrijvers van straks
Ten Braven
Hoe worden de letterkundigen van de volgende generatie eigenlijk opgeleid? Waar halen straks de redacteuren van nieuw op te richten tijdschriften hun controversiële ideeën vandaan? Ai bij Kloos en de andere Nieuwe Gidsers valt gemakkelijk aan te tonen: de middelbare school speelt daar een belangrijke rol bij.
Maar ik maak me zorgen over de manier waarop het voortgezet onderwijs van nu die taak opvat, hoogst verantwoordelijk als men is in het licht van de komende Nederlandse Letteren. Mijn oudste zoon Florian heeft namelijk net aan één der hoofdstedelijke lycea zijn eindexamen gedaan en ik kan dus meepraten over de letterkundige inzichten die hem de afgelopen zes jaar zijn bijgebracht.
Het eindexamenopstel heeft daarbij recentelijk de kroon gezet op een fatale ontwikkeling die ik als vader machteloos heb moeten aanzien. Men heeft de opgegeven onderwerpen in de krant kunnen lezen, maar ik werd al kwaad toen Florian er op de dag zelf mee thuis kwam. Alle bruikbare titels blijken tegenwoordig namelijk vergezeld te gaan van uitputtende toelichtingen voor kandidaten die niet genoeg fantasie of verstand hebben om zelf de voor- en nadelen te bedenken van - pak weg - het opnemen van je grootouders in huis of tehuis, of om uit eigen ervaring te putten als er geschreven moet worden over ‘groepsvorming onder jongeren’. Het onderwijs in schrijven - nota bene de enige vorm van creatieve expressie die meeweegt in het eindexamen - brengt de scholier daarmee de onzinnige suggestie bij dat de pen voeren uitsluitend een kwestie is van het handig toepassen van trucjes om er netjes de ideeën mee te formuleren die anderen voor je aandragen.
Ik maak me over de beoordeling van die opstellen dan ook ernstige zorgen. De klas van mijn zoon heeft namelijk zes jaar geworsteld met een docent die het principe achter het eindexamenopstel tot in het absurde doortrok. Hij toonde zich een verbeten formalist, waarbij zelfs de redacteuren van wijlen Merlyn afsteken als intuïtieve interpreetjes.
De man moet alleraardigst zijn in de dagelijkse omgang - de kinderen mogen hem Harm-Jan noemen - maar over zijn lessen in het schrijven van opstellen of het houden van spreekbeurten krijgen we aan tafel niets dan gruwelsprookjes te horen.
Nu loopt er, als je de kindermond zou geloven, op middelbare scholen geen normale docent rond. Zo hoor je van leraren die ‘nooit iets uitleggen’, een andere geeft ‘krankzinnige’ repetities over anderhalf jaar leerstof en een derde praat in een merkwaardige tongval alleen maar over zijn hobby (de hunebedden) en besteedt zelden aandacht aan zijn eigenlijke vak dat je maar uit zijn boekje moet zien te leren.
Maar neerlandicus Harm-Jan maakt het echt wel bont: werkstukken van zijn leerlingen beoordeelt hij systematisch aan de hand van een reeks spijkerharde vormeisen: de juiste indeling van het betoog met de vraagstelling voorop, het gebruik van verwijzende voornaamwoorden, het indelen in alinea's, en het puntsgewijs resumeren van de gebruikte argumenten. Dat sommige leerlingen van nature taalgevoelig zijn en andere zulke fantastische verhalen kunnen verzinnen heeft geen enkele invloed op de hoogte van de cijfers die zij voor Nederlands bij Harm-Jan kunnen behalen. Het hebben van ideeën mag bij het beoordelen van literaire prestaties geen rol spelen. De aardigheid in het taalonderwijs sleet bij Florian dan ook zienderogen omdat hij na het wekenlang voorbereiden van een gloedvol betoog alleen te horen kreeg welke formele verbanden hij verwaarloosd had en welke eisen voor de ‘structuur’ hij over het hoofd had gezien. Toen ik eens voor een ouderavond op school was ontboden ben ik spontaan ook Harm-Jans lokaal ingelopen, al moest dat heel delicaat worden aangepakt, omdat ik geen machtiging van mijn zoon had en bovendien niet graag de indruk wilde wekken uit te zijn op oneigenlijke beïnvloeding van Florians rapportcijfers.
Dus informeerde ik terloops naar zijn exclusieve voorkeur voor een pakket formele voorschriften bij het maken van opstellen en samenvattingen. Harm-Jan voelde zich gelukkig helemaal niet in het nauw gedreven. Integendeel, hij leek verheugd te kunnen uitleggen dat dank zij zijn systeem de rechtvaardigheid in het moedertaalonderwijs was hersteld. Immers eindelijk was er nu een eind gemaakt aan het bevoordelen van leerlingen die door het toeval met schrijftalent waren uitgerust. Het Nederlands was onder zijn handen een leervak geworden waar alleen hard werken en vlijt invloed hadden op de rapportcijfers.
Ik wachtte mij wel de verongelijkte vader uit te hangen, al hoorde God mij inwendig brommen. Het standpunt van Harm-Jan schitterde immers van onhoudbaarheid. Stel dat de leraar natuurkunde er net zo over dacht en aanleg voor zijn vak niet zou willen honoreren! Dan hadden Einstein en Brouwer ongetwijfeld onvoldoende gekregen. En natuurlijk zal ook de leerling met geniale wiskundegaven hoger uitkomen dan de hardwerkende scholier met negatieve wiskundeknobbel, ook al heeft die laatste alle formules netjes uit zijn hoofd geleerd.
Dat kan onrechtvaardig lijken, maar in de leerschool van het volle leven gaat het niet anders toe. Harm-Jan zou zelf waarschijnlijk vreemd opkijken als over een paar jaar zijn sollicitatie naar het rectorschap werd afgewezen met het argument, dat zijn toevallige aanleg voor beleidsbepaling en didactiek niet beloond mag worden. En ook op de Olympische Spelen van vorige zomer hebben weinig atleten medailles gewonnen alléén door erg hun best te doen.
Niets lijkt me kortom schadelijker dan als op school het creatief gebruik van de taal wordt gefnuikt en de aanstaande letterkundige met fonkelende invallen steeds lage cijfers haalt, omdat hij zich niet aan de dorre regels van de retorica houdt. Laat Harm-Jan zich realiseren dat hij verantwoordelijk is voor wat straks de stroming der nieuwe Negentigers gaat betekenen in de Nederlandse letterkunde.