Van Geels nieuwe start
Hoe ontkomt men aan een reputatie?
Verleidingen door Rudolf Geel Uitgever: De Arbeiderspers, 192 p., f 29,50
Madelien Tolhuisen
Rudolf Geel
Rudolf Geel is een schrijver die hoog of laag kan springen, ironisch-afstandelijke verhalen kan schrijven of breed uitgesponnen psychologische romans, zonder dat het hem daarmee lukt zijn reputatie als ‘schrijver van de goede middelmaat’ kwijt te raken. Er moet wel heel wat gebeuren, wil zo'n literaire consensus aangetast worden.
Met Verleidingen doet Rudolf Geel een serieuze poging om heel wat te laten gebeuren. Door van uitgever te veranderen (hij ruilde De Bezige Bij in voor De Arbeiderspers) geeft hij aan een nieuwe weg te willen inslaan, mogelijk zelfs een ‘nieuwe start’ te ambiëren. Na Ongenaakbaar, een roman waarin Geel geprobeerd heeft een traumatische ervaring van zich af te schrijven (een roman die bovendien genegeerd is door de kritiek), stond het voor hem vast dat er iets moest veranderen. In een interview in de Haagse Post zegt hij: ‘(...) ik wil als schrijver op zoek gaan naar de wezenlijke vragen van het leven, ik wil geen leuke en aardige verhaaltjes meer schrijven, ik wil doorstoten naar de kern.’
In Verleidingen, zijn nieuwe verhalenbundel, wordt in vijf verhalen duidelijk welke vragen hij beschouwt als ‘de wezenlijke vragen van het leven’ en in welke richting volgens hem ‘de kern’ gezocht moet worden.
Het eerste verhaal, ‘Stroomopwaarts’, is al een wat ouder verhaal (1977) en vertoont nog een paar trekjes van de oude, ironisch-afstandelijke Geel. Toch staat dit verhaal niet voor niets in de bundel: op bedrieglijk luchtige wijze wordt een zwaarwichtig thema geïntroduceerd dat in alle vijf de verhalen een belangrijke rol speelt. De ik-verteller van ‘Stroomopwaarts’ denkt in Dinant, de plaats waar zijn ouders en grootouders een korte vakantie hebben doorgebracht toen hij nog niet geboren was maar al wel verwekt, de geborgenheid van het niet-zijn van voor de geboorte te kunnen proeven. In plaats daarvan wordt hij geconfronteerd met een stad die symbool lijkt te staan voor ouderdom en voor het voorgoed voorbije verleden. De tocht levert dan ook niet de geborgenheid op van het niet-zijn in het verleden, maar veeleer een angst voor de ouderdom en voor de dood, een angst voor het niet-zijn in de toekomst.
In de overige vier verhalen overheerst een serieuze, soms zelfs zwaarmoedige toon. In ‘Dauzenberg’, naar mijn mening het beste verhaal van de bundel, staat een conférencier centraal die op een gegeven moment merkt dat hij zelf geen grappen meer kan verzinnen, dat de ouderdom een aftakeling van zijn scherpe geest veroorzaakt. Meer en meer raakt hij afhankelijk van tekstschrijvers waardoor hij steeds onzekerder van zichzelf wordt en zich uit alle macht vastklampt aan zijn roem, de optredens en het applaus. Het is vooral de dreigende stilte die hem doodsbang maakt, de leegte die de vergankelijkheid benadrukt van zijn woorden, van zijn roem en uiteindelijk van alles. Het aantrekkelijke van dit verhaal vind ik dat het verteld wordt door een 24-jarige overmoedige jongeman die door zijn jeugd een tegenwicht vormt voor de oude tobber, en die er bovendien voor zorgt dat de auteur enige afstand kan nemen van zijn hoofdpersonage.
Ook in ‘Genadebrood’ bewaart Geel afstand tot zijn hoofdpersoon. De manier waarop hij dit bewerkstelligt zal de lezers van zijn op een na laatste roman, De Ambitie, bekend voorkomen: het verhaal gaat over een vrouw, die deze keer bovendien dienst doet als vertelinstantie. Net als in De Ambitie is de vrouw in ‘Genadebrood’ op zoek naar stabiliteit in haar leven, naar een gelijkwaardige verhouding. Zij probeert verklaringen te vinden voor mislukkingen en de beweegredenen voor haar gedrag te doorgronden. De lezer wordt in de gelegenheid gesteld de hoofdpersoon op de voet te volgen die geen gedachte of inval onvermeld laat. Deze techniek spreekt mij persoonlijk niet aan (en ik vond dit dan ook vooral een vermoeiend verhaal), maar voor de liefhebbers van een louter psychologische aanpak valt er mogelijk nog veel aan te beleven.
Ingewikkelder en tevens ambitieuzer van opzet is ‘Sirenenzang’, waarin een man probeert het evenwicht in zijn leven te herstellen door terug te keren naar de plaats waar zich een drama heeft afgespeeld. De verwijzingen naar de Odyssee en de Sirenen maken, net als de zwaar beladen symboliek van bepaalde gebeurtenissen, duidelijk dat de man op zoek is naar niets minder dan de Waarheid, en dat men voor die waarheid wérkelijk tot het uiterste moet gaan. Deze interpretatie is gebaseerd op in het verhaal gedane suggesties, maar deze suggesties kunnen ongetwijfeld ook op andere wijze worden ingevuld. Met uitzondering van ‘Genadebrood’ laten ook de andere verhalen ruimte voor meer dan één interpretatie.
Deze meerduidigheid en de overheersend serieuze toon van de verhalen maken duidelijk dat Rudolf Geel zich niet in de war laat brengen door zoiets als een literaire consensus.
■