De feminiene gotiek
Vijf griezelbundels
Het griezelkabinet van Roald Dahl door Roald Dahl (samenst.) Vertaling Rob van der Veer Uitgever: Meulenhoff, 249 p., f 25. -
Mei vrouwelijk venijn door Joan Aiken, Agatha Christie, Patricia Highsmith e.a. Uitgever: Sijthoff, 344 p., f 27,50
The Penguin Book of Horror Stories door J.A. Cuddon (samenst.) Uitgever: Penguin Books, 607 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 29,90
The Penguin Book of Ghost Stories door J.A. Cuddon (samenst.) Uitgever: Penguin Books, 512 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 29,90
THE PENGUIN SUPERNATURAL OMNIBUS door Montague Summers (samenst.) Uitgever: Penguin Books, 573 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 29,90
Robert-Henk Zuidinga
Het idee dat vrouwen beter griezelverhalen kunnen schrijven dan mannen lijkt niet minder ver gezocht dan de veronderstelling dat ze vaker dan mannen bruine ogen of zes vingers aan een hand hebben. Toch is dat idee niet zo onzinnig als het klinkt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Inleiding bij Het griezelkabinet van Roald Dahl, een verzameling spookverhalen die de bekendste Britse verhalenschrijver samenstelde uit andermans werk.
Daar was hij al aan begonnen in 1958, toen hij voor een Amerikaanse televisieserie vierentwintig spookverhalen zou uitzoeken. Hij verzamelde daartoe ‘zo ongeveer alle spookverhalen die ooit waren geschreven’ en voor wie - net als ik - meent dat dat er in de negentiende en twintigste eeuw alleen al in het Angelsaksisch taalgebied duizenden geweest moeten zijn, is het aardig om te weten dat Dahl tot welgeteld 749 is gekomen. (De serie, Ghost Time, is overigens nooit van de grond gekomen; de proefaflevering ging over een priester die, aan het biechtgeheim gebonden, niet kan voorkomen dat een onschuldige terechtgesteld wordt, en mogelijke sponsors van het programma zagen massale boycotacties van de katholieke consument al hangen.)
Tijdens het doorwerken van zijn stapeltje merkte Dahl op dat heel wat goede spookverhalen door vrouwen geschreven waren: de eerste zeven die hij in aanmerking vond komen, waren van de hand van een vrouw en van de uiteindelijke vierentwintig waren dat er elf. Die observatie bouwt hij uit tot een tamelijk persoonlijk stukje cultuurfilosofie. In twee van de drie belangrijkste takken van creatieve kunst, muziek en schilderkunst, heeft niet één vrouw de voorste linie gehaald. In de literatuur, daarentegen, tellen ze volledig mee, zij het niet als het om toneelstukken gaat en nauwelijks bij korte verhalen. Hun kracht ligt in het schrijven van romans, meer nog in het griezelverhaal, maar bovenal in het kinderboek.
Een verklaring daarvoor geeft Dahl niet; hij doet er zelfs geen poging toe. Hij oppert slechts de vraag of vrouwen op ‘dat kleine delicate domein’ van het spookverhaal misschien gevoeliger zijn dan mannen, en vervolgens klaagt hij pagina's lang hoe onderschat het schrijven van het betere kinderboek is. En hij biedt de lezer(es) ook geen goede kans er zelf achter te komen, want van de veertien verhalen in zijn griezelkabinet zijn er vijf door een vrouw geschreven, en daarvan twee door één schrijfster, Rosemary Timperley. (Waarom niet alle vierentwintig verhalen opgenomen zijn, is niet duidelijk: veertig of vijftig verhalen is geen ongebruikelijke ontvang voor horror-bundels. Nu beval het boek maar drie van die zeven legendarische verhalen die zijn eerste selectie uitmaakten, en daardoor wordt ons onder meer ‘The open door’ van Mrs. Oliphant onthouden, een van de beste negentiende-eeuwse spookverhalen en bij mijn weten nog nooit in het Nederlands vertaald.)
Dan zou een oordeel beter gebaseerd kunnen worden op Met vrouwelijk venijn, 15 spook-, griezel- en fantastische verhalen, dat uitsluitend werk van vrouwen bevat, onder wie de bekendste, als Daphne du Maurier, Agatha Christie, Shirley Jackson, Cynthia Asquith, Patricia Highsmith en Ruth Rendell. Ook de samensteller van deze bundel, Erik Lankester, komt in zijn Inleiding tot geen diepere gedachte dan de vraag: ‘Houdt de toevoeging “vrouwelijke” in dat de hier volgende verhalen nóg geraffineerder in elkaar zitten dan men van de gemiddelde mannelijke horror-auteur gewend is? Daarover oordele de lezer zelf.’ Terwijl er juist veel zinnigs te zeggen valt over dit onderwerp, zoals bijvoorbeeld gedaan is in ‘Nachtmerrie en Ontwaken’, een artikel van de angliste Martien Kappers-den Hollander over ‘de Engelstalige vrouwen roman en de Gotische traditie’ in het thema-nummer dat De Revisor wijdde aan Het Fantastische (oktober, 1981).
De traditie van de griezelroman, de gothic novel, kent als beginpunt The Castte of Otranto van Hugh Walpole, dat in 1764 verscheen. Het kreeg vrijwel van het begin af aan grote navolging, ook door tal van vrouwen, van wie de bekendsten Anne Radcliffe (The Mysteries of Udolpho, 1794) en Jane Austen (Northanger Abbey, 1818) waren.