| |
| |
| |
Freud was het liefst een goede vader
De verhouding met zijn patiënten
Eén van de gevoeligste onderwerpen van gesprek de laatste tien jaar was de verhouding van de psychotherapeut en zijn patiënt. Wat gebeurt er precies tijdens de sessies? Harry Stroeken schreef een boek over de grondlegger van de psychotherapie, Sigmund Freud: ‘Freud en zijn patiënten’. Hij gaat in op het persoonlijk vaderschap, over de invloed van het geëmancipeerde jodendom op Freud en op symbiotische verhoudingen met moeders en vaders.
H.C. Halberstadt-Freud schrijft over dit boek, Christien Brinkgreve over een biografie van Freuds dochter Anna.
‘Dora’ en Otto Bauer, circa 1892
| |
H.C. Halberstadt-Freud
Zelden weet een specialist over zijn vak te schrijven op een manier dat zowel de leek als de vakgenoot geboeid zijn. Freud en zijn patiënten is een boek om in één adem uit te lezen, tenzij de lezer tegelijkertijd de recensent is. Eigenlijk gaat het natuurlijk over gecompliceerde zaken, die de schrijver echter zonder vaktermen of omhaal van woorden uit de doeken weet te doen.
Stroeken, psychoanalyticus en Freud-kenner, onderzoekt wat de invloed is van de persoon van de ontdekker op zijn theorie en haar toepassingen. In het geval van de psychoanalyse is, zoals te verwachten, die invloed duidelijk te onderkennen en doet zich tot op de dag van vandaag gelden.
De essentie van het boek handelt over de behoefte van Freud om de vader en de vader-zoonproblematiek centraal te stellen. De moeder, die in werkelijkheid veel centraler staat in het leven van Freud zelf en dat van zijn patiënten dan hij althans in zijn geschriften weergeeft, wordt veelal weggeretoucheerd uit de uiteindelijke ziektegeschiedenis en uit de theorie.
Met andere woorden: de centrale these van Freud dat alles om het Oedipuscomplex draait, komt in een ander licht te staan. Stroeken toont overtuigend aan hoe Freud de psychoanalyse niet alleen ontwikkelde vanuit zijn zelfanalyse maar hoe ook onbewust gebleven elementen en bewust naar de achtergrond verplaatste gegevens zijn visie op patiénten en zijn theorie mee bepaalden. Het zorgvuldig opgebouwde betoog maakt voornamelijk gebruik van drie soorten materiaal. Ten eerste de vier beroemdste gevallen die Freud beschreven heeft: Dora, kleine Hans, Wolvenman en Rattenman. Ten tweede: Freuds overige oeuvre staat de auteur als bron van informatie ruimschoots ter beschikking, inclusief de autobiografische geschriften waarin Freud zijn eigen wetenschappelijke wordingsgeschiedenis uiteenzet. Tevens de uitvoerige correspondentie met geestverwanten. Ten derde maakt de auteur gebruik van een macht aan secundaire literatuur, kennis die hij zorgvuldig heeft opgebouwd, onder meer door jarenlang cursus te geven over de gevalsstudies voor het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap. Deze secundaire literatuur bestaat bijvoorbeeld uit de op schrift gestelde ervaringen van mensen die ooit bij Freud in analyse zijn geweest, meest leerlingen. Voorts talloze wetenschappelijke commentaren op het werk van Freud.
| |
De verloren zoon
Maar laten we verder gaan met de plaats van de Oedipusmythe in het psychoanalytisch bouwwerk. Zoals bekend gaat deze mythe over een zoon die een sterke en machtige vader verslaat en vervolgens zijn plaats inneemt. Hij pikt zijn vader zijn moeder af en beleeft er, aanvankelijk althans, veel plezier aan. De Oedipusmythe is misschien wel de meest optimistische manier om deze gang van zaken te beschrijven. In feite is het een eufemisme, een gezinsmythe, niet ontbloot van heroïek, die dient om de ondergang nog zo lang mogelijk te verbloemen. Dit verhaal verwijst naar de slechte oplossing van een universeel probleem.
De goede oplossing is die waarbij de zoon althans gedeeltelijk de plaats van de vader inneemt, om zijn eigen plek te bevechten, en vervolgens zijns weegs gaat. Meer zoals het verhaal van de verloren zoon in de bijbel: ze krijgen ruzie, stel ik mij voor, de zoon vertrekt, maar als hij weer terugkomt, wordt hij door zijn vader blij verwelkomd. De slechte oplossing heeft meer met de relatie tot de moeder dan die met de vader te maken. Het gaat erom dat de zoon, ongeveer zoals Oedipus, aan zijn moeder vastgeklonken blijft en van haar niet los kan komen.
De meest voorkomende en voornaamste bron van psychisch lijden is niet iets heroïsch als de Oedipusmythe maar een gezinsstructuur waaraan de vader nauwelijks te pas komt, laat staan dat hij verslagen zou moeten worden. Het gaat meer om een nooit loskomen van een als overheersend en eisend beleefde moederfiguur. Er is juist geen vader om zich tegen af te zetten in de Vaterlose Gesellschaft.
Het niet echt zelfstandig kunnen worden, het blijven hangen in een tweezaamheid, in plaats van te belanden in een driehoek is het probleem dat gecreëerd wordt door zwakke, emotioneel of fysiek afwezige vaders en moeders die de dienst uitmaken. De jongen blijft dan bang voor vrouwen en het meisje kan al evenmin de weg naar het andere geslacht vinden. De seksuele identiteit wordt niet of onvoldoende gevonden. We zijn als mensen nu eenmaal veel te lang afhankelijk en daaruit kunnen kwalijke gevolgen gemakkelijk voortspruiten. Helaas is de vader maar al te vaak de grote afwezige in de beleving van het kind, en patriarchaat ten spijt de onduidelijke figuur in het huiselijk gebeuren. Daardoor is het veelal de moeder die, in de beleving van het kind, de gang van de opvoeding bepaalt en overheerst.
| |
Freuds vader
In Freuds gezin van herkomst was het niet alleen zo gesteld dat de vader twintig jaar ouder was dan de moeder en al een heel leven achter de rug had. Tevens was hij niet in staat om voor zijn gezin te zorgen. Hij was maatschappelijk allesbehalve effectief.
De Wolvenman en zijn zusje, circa 1894
Daarbij moet men wel bedenken dat het bij Oosteuropese joden gewoonlijk zo was dat de vader weinig kon bereiken in de buitenwereld en maatschappelijk geen enkel aanzien had. Hij kon hoogstens in de eigen beperkte joodse kring enig aanzien genieten, terwijl de moeder altijd nog het huishouden bestierde en daar de baas was, zonder zich buitenshuis te hoeven bewijzen. Zij voedde de kinderen op en regelde het voedsel en de uitvoering van de spijswetten, zeker een niet onbelangrijke rol. De man kon, net zoals dat in de negergetto's van vandaag het geval is, geen enkel gevoel van eigenwaarde ontlenen aan zijn positie in een maatschappij waar de joodse wereld, ook na de emancipatie, nog streng van de niet-joodse wereld gescheiden bleef.
Freuds vader is geboren (1815) in de tijd dat de emancipatie wettelijk voorgeschreven was, maar pas rond 1840 werd dit de facto geëffectueerd. Dit leverde een radeloze eerste generatie van mannen op die zich in de ‘vrije wereld’, waar discriminatie alleen maar in naam uitgebannen was, moesten zien te handhaven.
Freuds vader en velen met hem bleven vluchten in traditionele bezigheden als ‘lernen’, geestelijke bezigheden als talmoedstudie, daarnaast wat handel drijvend en zo goed en zo kwaad als dat ging de kost verdienend.
Freud is, evenals bijvoorbeeld Kafka, van de eerste generatie die, de geestelijke bagage van het jodendom ontberend, als geëmancipeerde jood zijn weg in de niet-joodse wereld moet zien te vinden. Zij waren de eerste generatie van joden die naar een niet-joodse lagere school gingen en een openbaar gymnasium bezochten, waar de studie van het jodendom werd vervangen door die van de klassieken. Zo werd Freud de trots van zijn gezin, die kon en mocht wat zijn vader nooit voor mogelijk had gehouden. Deze gezinsconstellatie creëert een zodanig gebrek aan een oedipale vader dat het de moeite loont er een uit te vinden.
| |
Moeders
Wat betreft de moeders was de situatie anders. Die leefden in een ongebroken traditie van de baas in eigen huis te zijn, zij bepaalden nog steeds de sfeer in huis en bonden de (oudste) zoon, hun trots en tevens hun venster op de wereld, zo veel mogelijk aan zich. Freud leefde met één been in de oude wereld, met een moeder die geen Hoogduits naar Jiddisch sprak, die zijn hele leven dicht in zijn buurt bleef en die hij maar negen jaar overleefde.
| |
| |
Met zijn andere been stond hij in de moderne wereld en ontwierp een theorie die ons aller beleving van die wereld grondig zou veranderen. Hij heeft een methode van behandeling en een theorie ontworpen, maar hij heeft ook een beweging gegrondvest; hij heeft zijn hele leven gevochten voor een gerespecteerde plaats onder de zon, voor hemzelf en zijn vakbroeders, in die tijd meest joden. Hij adopteerde Jung als zoon en werd daarmee zelf, symbolisch gesproken, een niet-joodse vader. Het is een soort omgekeerde familieroman, waarbij men niet zijn ouders maar zijn kinderen kiest, om daarmee de nederigheid van het eigen milieu te ontvluchten. Een niet-jood als voorzitter of directeur van een onderneming heette in die tijd een ‘Renommiergjo’ en was broodnodig als visitekaartje naar de bedreigende buitenwereld. Jung, niet van antisemitisme ontbloot, nam wraak en noemde de freudiaanse psychoanalyse een joodse theorie, wat zij natuurlijk wel in oorsprong maar allerminst in toepassing was.
Het vervolg van het verhaal, hoe hei de joden en de psychoanalyse verder in Europa verging, is genoegzaam bekend. Over blijft dat Freud als een vader heeft gezorgd voor een theorie, een beweging en een broodwinning voor velen die zich, al is het maar gedeeltelijk, ermee associeerden. Hij schiep voor zichzelf en voor ons een vaderfiguur om zich tegen af te zelen c.q. mee te vereenzelvigen.
Freud creëerde een gezinsmythe voor zichzelf, die bestond uit het hebben van een vader die de moeite waard was om te verslaan en het niet hebben van een moeder waar niet onderuit te komen viel. Hij vulde het ontbrekende patriarchaat aan omdat er maar één ding is dat erger is, en dat is het matriarchaat. Freud verrichtte een staaltje dat de baron van Münchhausen niet lukte: hij trok zich aan zijn eigen laarzen uit het moeras. De Oedipusmythe bracht redding en genezing voor Freud zelf en voor talloze patiënten.
Het duidelijkst kunnen wij bij de kleine Hans zien hoe het naar voren halen van de vaderlijke linie van afstamming hem geholpen heeft. Vader Freud helpt de vader van Hans, die op zijn beurt Hans helpt om de oedipale mythe in zijn gezin ingang te doen vinden, waardoor de angst voor de bedreigende moeder en daarmee de paardenfobie verdween. Ook bij de Rattenman had deze benadering effect. Ook hij zuchtte onder een zeer dominerende moeder, waar hij zo bang voor was dat hij zelfs deed alsof zijn vader nog leefde, om niet onder ogen te hoeven zien dat hij met haar alleen gelaten was. Freud steunde hem in de manlijke lijn en hielp hem uit de impasse van zijn angst en de dwangneurose die daar het gevolg van was. Soms is in de tekst iets te constateren van de homo-erotische collusie die daarbij aangegaan werd. Freud waarschuwde tegen een ‘laagstaande’ bedvriendin en ried het vrijen a tergo af, omdat vrouwen van achteren volgens hem zo lelijk zouden zijn (zie de Franse uitgave van de oorspronkelijke aantekeningen van Freud bij de Rattenman).
Bij Dora werkte het model van de vader waar zij verliefd op zou zijn minder goed. Het ontbrekende deel van de analyse, haar relatie tot haar moeder en tot vrouwen maakte dat zij de analyse afbrak, evenals dat het geval was bij een homoseksuele patiënte die Freud beschrijft.
Ook bij de Wolvenman bood dit model weliswaar steun en bracht structuur waar die ontbrak, maar, zoals Stroeken ook heel overtuigend laat zien, het niet doorwerken van de negatieve overdracht op Freud werkte ondermijnend op het resultaat van de behandeling. Overdracht was niet zo centraal voor Freud als tegenwoordig, terwijl de tegenoverdracht helemaal niet gebruikt werd.
| |
Moeder-kindrelatie
Intussen is de psychoanalyse ouder en wijzer geworden. We hebben de taal van het onbewuste leren lezen sinds Freuds publikatie van de Traumdeutung in 1900. Wie eenmaal kan lezen, heeft een instrument in handen om op eigen gelegenheid de wereld te verkennen. De vroege moeder-kindrelatie, de pre-oedipale fase genoemd, speelt heden ten dage de hoofdrol in iedere psychoanalyse en ook in de theorie.
Deze kwestie werd door Freud niet gemist - het belang van de moeder, de moederborst of waarvoor die staat, angst voor scheiding en verlating, angst voor liefdesverlies, narcistische problemen, allemaal afkomstig uit de pre-oedipale fase, waren voor hem geen onbekenden. Integendeel, hij ontdekte ze. Tegelijk koos hij voor het Oedipuscomplex als centrale verklaringshypothese omdat dit kennelijk zijn voorkeur had, waardoor andere aspecten meer naar de achtergrond moesten verhuizen. De moeder, door Freud in zijn praktijk niet weggelaten, getuige de oorspronkelijke aantekeningen bij de Rattenman, verdween grotendeels in geschrifte. Zij speelt in de huidige psychoanalyse weer de rol die haar toekomt, zelfs meer dan dat: men neigt ertoe alles in verband met de vroege moederkindrelatie in verband te brengen.
In de praktijk van de psychoanalyse spelen theoretische eenzijdigheden een minder grote rol dan uit de theorie zou kunnen worden afgeleid. Alles komt wel gelijkelijk aan bod en krijgt successievelijk zijn plaats in het geheel. De oedipale vader uit de theorie is slechts een symbolische figuur, terwijl het in de praktijk veel meer gaat om de beleving door het kind van de werkelijke vader en moeder. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de neiging om de moeder en haar aanpak centraal te stellen, waarop John Bowlby evenals Anna Freud grote invloed uitoefenden. Zo weinig als Freud over de moeder sprak, zo weinig sprak zij over de vader, terwijl de moeder voor haar, althans in haar werk, centraal stond. In het werkelijke leven was het voor beiden omgekeerd.
Hoe dat ook zij, langzamerhand doet ook de werkelijke vader, naast de symbolische vader, zijn intrede in de psychoanalytische theorie. Niet zozeer de eeuwige en deels mythische deels werkelijke strijd van de zoon met zijn vaderlijk imago, of de liefde van de dochter voor hem, zijn beslissend voor ziekte of gezondheid. Eerder zijn het de wederzijdse posities in het gezin en de beleving daarvan die bepalend zijn.
Bijvoorbeeld, als er niemand de psychische of fysieke plaats van de vader inneemt, als de moeder niet gesteund wordt en het alleen maar moet rooien, of daar vanuit haar eigen achtergrond voor kiest, dan krijgen de kinderen niet voldoende gelegenheid om zich uit de symbiotische band met de moeder los te maken. De moeder heeft het kind dan evenzeer nodig als hij/zij haar. De separatie en de individuatie kan niet plaatsvinden. De woede over het tegen wil en dank volhouden van de symbiose krijgt ook geen ruimte en er ontstaat wat ik de symbiotische illusie genoemd heb, een valse idylle tussen moeder en kind.
| |
De analyticus
Stroeken laat zien dat Freud de negatieve overdracht slecht verdroeg en, zoals hij zelf ook zei, liever een goede vader was. De tegenoverdracht bij het als slechte vader laat staan als slechte moeder opgevat worden door zijn patiënten (wat toch het meest gewone is) kon niet voldoende geëxpliciteerd worden. De theorie was nog niet zo ver in die tijd, en dat is waarlijk geen schande of iets dat beter verdoezeld kan worden, als was Freud volmaakt en onfeilbaar, en als zou er na hem niets meer gebeurd zijn. Beide zijn onjuist. Freud ontdekte in zijn lange leven meer dan voor stervelingen is weggelegd, en na hem werd hierop voortgebouwd en lering uit getrokken.
De lijn die Stroeken uitzet, zou ik nog wat verder willen doortrekken. Wat vooral van belang is voor het slagen van een psychoanalyse is het tot bloei laten komen van de negatieve kanten van de moederoverdracht. Dus niet om als analyticus een betere vader of betere moeder voor de patiënt te zijn dan zijn eigen ouder was. Dat helpt hem zeker niet. Nog minder behulpzaam is het om zich als therapeut te willen onttrekken aan de negatieve aspecten van het beeld dat de analysant van zijn moeder (of vader) heeft.
Overdracht is het laten plaatsvinden van vooral vaak negatieve toedichtingen op de therapeut. Tegenoverdracht is (in tegenstelling tot wat men vroeger dacht en hier en daar nog steeds meent) bij een voldoende geanalyseerd therapeut geen storing in het proces. Integendeel, de gevoelens die de patiënt met zijn overdracht wekt bij de analyticus kan deze met vrucht expliciet maken. Daarmee vertaalt hij in woorden de soms non-verbale en zelfs preverbale verwachtingspatronen en interactieneigingen die hij bij zijn analysant ontdekt door middel van zijn eigen gevoelsleven. Zodoende rust er geen taboe op het gebruik van het gevoel, zoals dat in andere wetenschappen het geval is. Niet meetbaar en niet kwantificeerbaar, maar daarom nog wel de moeite waard als methode, mits door geschoolden gebruikt. Alleen op deze manier kan de analysant greep krijgen op de relaties die hem gevormd hebben en waar hij last van heeft. Als hij zijn emoties uit vroegere relaties overdraagt op de huidige analyticus kan op die manier in deze onbewuste situatie licht gebracht worden.
We zijn met deze nieuwe ontwikkelingen in de psychoanalyse een heel eind verwijderd van het idee van een trauma als eenmalig incident. Dat mag ook wel bij een behandelingsmethode die al bijna een eeuw oud is en op meer op schrift gestelde ervaring kan bogen dan welke andere therapievorm dan ook. Dit maakt meteen duidelijk dat Jeffrey Masson met Traumatische ervaring of fantasie een onzinnig boek geschreven heeft, al bevat het veel zinnige informatie, die het zelfs de moeite van het lezen waard maakt.
Stroeken is een verademing na Masson, die zijn rancunes uitleeft, en na Peter Swales, die op sensatie uit is. Dit is een goed gedocumenteerd en goed geschreven, evenwichtig, wetenschappelijk verantwoord boek dat boeit door zijn eenvoud van stijl, en uiteraard door nader in te gaan op Freuds fascinerende gevalsbeschrijvingen.
Deze studie had in het Freud-vertaalproject van Boom ook lang niet misstaan. Gelukkig heeft Te Elfder Ure het boek goed verzorgd en fraai uitgegeven. Ik heb er maar één drukfout in kunnen ontdekken (Putman in plaats van Putnam). De literatuurlijst is zeer uitgebreid, jammer dat de uitgevers ontbreken. Ik miste slechts twee titels: Marthe Robert: d'Oedipe à Moïse en Ilse Barande: Le maternel singulier. Misschien iets voor een volgende druk of vertaling, die dit boek zeker verdient.
■
FREUD EN ZIJN PATIËNTEN
door Harry Stroeken
Uitgever: Te Elfder Ure, 158 p., f 25, -
|
|