[Vóór mijn veertigste een omvangrijk boek met een groot perspectief - vervolg]
je zo min mogelijk op papier hebt staan. De mentaliteit van de mensen was, het zijn wel joden maar je blijft er vanaf. Er is in Antwerpen een razzia geweest, waar de politie aan meedeed. Een schandaal, dat is ze nooit vergeven.’
Een terugkerend beeld in ‘De vermaledijde vaders’ is de trein, die dreigend door het boek rijdt. Pam is er als de dood voor.
‘Heinrich Böll heeft ooit eens gezegd dat de Tweede Wereldoorlog de oorlog van de treinen en van de stations is. We weten allemaal dat de trein eens in Auschwitz zou kunnen stoppen. Daarom wantrouwt Pam voertuigen die je niet zelf bestuurt. Het beeld staat ook voor de trein naar de dood, waar we allemaal in zitten. Een anekdote. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kreeg de Duitse keizer om vijf voor twaalf een angstig gevoel dat het verkeerd zou aflopen. Hij was geen standvastig man, wilde de hele zaak nog aflasten. Maar dat kon niet meer, de treinen waren al op weg, vol soldaten. De oorlog was begonnen.’
In ‘De vermaledijde vaders’ gebruik je ook het beeld van de petemoeien, kinderloze vrouwen met een staart. Dat deed me aan Marquez denken.
‘Het beeld stamt uit oude culturen, net zoals de zeemeermin en de centaur. Die dames met hun staart fascineren me enorm, het zijn een soort geëmancipeerde vrouwen, in dit boek de spreekbuis van de schrijfster. Die staart is een symbool, een wuft instrument, je kunt er van kwaadheid of levenslust mee zwiepen, je kunt het stokstijf houden of alleen het puntje bewegen, zoals een poes die klaarstaat te springen. Let wel, ik ben geen freudiaanse penisnijd aan het verwerken. In onze literatuur komen dit soort wezens inderdaad niet veel voor, het is eerder Japans of Latijnsamerikaans, bijvoorbeeld bij Marquez de mensen met een varkensstaart die uit incest zou voortkomen. Deze tussenvormen intrigeren me, ik wil in de toekomst meer met petemoeien gaan doen, er misschien wel een boek over schrijven.
Virginia Woolf werd regelmatig gekweld door hoofdpijnaanvallen, blijkt uit haar schrijversdagboeken. De schrijfster in ‘De vermaledijde vaders’ heeft er ook behoorlijk last van.
‘Ik ben in moeilijke omstandigheden geboren, zonder dat er een arts voorhanden was. Dat leidde op negenjarige leeftijd tot een ernstige hersenaandoening. Jarenlang ben ik uit de running geweest, tot mijn vijftiende jaar. Ziekzijn is erg, maar het is voor mij ook een culturele vakantie geweest. Eindeloos kon ik lezen, zonder dat iemand vond dat ik mijn tijd verlummelde. Zoals je ziet heb ik het overleefd, zij het dat ik praktisch elke dag word geplaagd door hoofdpijn. De ingreep die nodig is om er van af te komen is vol risico, bijvoorbeeld dat ik mijn taalvermogen verlies. Er zijn dagen dat het schrijven niet gaat, de pijn is dan onverdraaglijk, alsof mijn kiezen uit hun huisjes komen. De rustperiodes die noodzakelijk zijn, zijn tevens bezinningsperiodes die mijn werk ten goede komen, ik vind het niet traumatisch, er zijn mensen met grotere handicaps, laten we het daar maar ophouden.
‘De vermaledijde vaders’ is je eerste boek, waarin mannen geen figuranten zijn.
‘Eerst moet je jezelf definiëren, voordat je, ik zou haast zeggen de tegenpartij in kaart brengt. Het hangt ook samen met de stand van de vrouwenbeweging, we hebben onszelf onderhand wel in beeld. Dit is het boek van de vaders, een boek tegen de vernieling, een oorlogsverklaring aan het geweld. Het idee voor De vermaledijde vaders had ik al toen ik Marguerite, het boek over mijn grootmoeder schreef, maar die grootmoederfiguur was zo dwingend dat ik haar eerst van me af moest schrijven voor ik hier aan kon beginnen. Ze komt in De Vermaledijde vaders terug, maar ditmaal niet dominant.’
‘Dit is het boek van de vaders, een oorlogsverklaring aan het geweld.’
‘De vermaledijde vaders’ is ook je eerste boek waarin de romantiek zoek is. In je debuut ‘Amazone met het blauwe voorhoofd’ verheerlijk je de man-vrouwrelatie. Je schrijft hierin dat man en vrouw twee halve wereldbollen zijn, het levenswater kan slechts vloeien als zij in elkaar passen. In ‘Marguerite’ verwacht je dat de liefde je vrijmaakt. Maar in ‘De vermaledijde vaders’ lees ik: ‘Hup meiden, de beuk erin! Een bom erop! Ontvangt ze met het broodmes tussen de tanden... (...) Als je zo nodig moet, neem dan een wortel of een banaan.’
‘Ik geloof nog steeds dat die twee helften stimulerend op elkaar in kunnen werken, er zijn mannen die zich onderscheiden van heren. Maar die heren moeten nu gecorrigeerd worden. Er zou toch wei eens een opstand mogen uitbreken, vind je niet? Als we alles met de mantel der liefde blijven bedekken, worden we medeplichtig aan iets verschrikkelijks. Wie zich weerloos blijft opstellen, vraagt om klappen. Dus je hebt niet te doen met een pacifiste met de handen op de rug. Van mij kun je een gezonde trap terugkrijgen.
Je hebt gelijk, door dit boek ben ik veranderd, onverbiddelijker geworden. Al schrijvende ontdekte ik hoe langer hoe meer akelige feiten, bijvoorbeeld hoe het leger in elkaar zit, waarom oorlogen op zeker moment onvermijdelijk zijn. Dan voel je een koude hand om je hart. Ze trekken leuke jochies van achttien jaar een apepakje aan en geven hen een jachtvergunning om te moorden. Ze zijn niet voor niets zo jong. Ik ben ervan overtuigd dat mannen die zelf een nest hebben zich wel twee keer zullen bedenken voordat ze andermans kinderen met hun hoofd tegen het fornuis slaan. Het is niet de schuld van die jongeren, het wordt hen ook aangedaan. Velen dragen die schuld in hun latere leven met zich mee. Je ziet het aan de Vietnamveteranen, die nu in de grootste ellende verkeren. Toen ik Amazone met het blauwe voorhoofd schreef (1971) was ik nog zo jong, zo naïef, wist ik zoveel minder dan ik nu weet. Je begint te schrijven, het universum opent zich voor jou. Het is ook het boek van de verliefdheid. Het boek dat ik met het meest argeloze plezier heb geschreven.
Er zijn dagen geweest dat ik echt op mijn tanden moest bijten om aan De vermaledijde vaders te werken. Weer oorlog, weer vernieling, weer naar de bibliotheek om nog eens na te trekken hoeveel dooien ginder en hier zijn gevallen. Het sneed in mijn eigen vel, bijvoorbeeld de massamoord in Vinkt, in deel vier, heb ik nog steeds niet verwerkt. Ik geloof niet in genezend schrijven, want dan hield je er mee op als je gezond zou zijn. Het zou ook te gemakkelijk zijn jezelf de gezondheid in te schrijven. Ik ben in een dorp vlakbij Vinkt geboren. Werd als kind al met de gruwelijke feiten geconfronteerd, maar wilde het niet horen. De mensen die mij opvoedden, droegen de twee wereldoorlogen met zich mee, dus er was al genoeg onveiligheid. Vlak na de oorlog zijn er reporters op Vinkt afgegaan, dat werden pagina's vol druipend bloed en smeuïge toestanden, maar de overlevenden bleven zitten met hun onverwerkt verdriet. Ik heb zelf regelmatig meegewerkt aan radio-uitzendingen. Mijn eerste opdracht was een reportage te maken over Vinkt, omdat ik vanwege mijn afkomst entrée bij de mensen zou hebben. Als ik het niet zou doen, dan zou niemand het doen. Ik heb die radio-documentaire gemaakt, in 1974 is hij uitgezonden, maar ik ben er mee blijven zitten. Ik vond dat het in De vermaledijde vaders thuishoorde, temeer daar het niet alleen een gruwelijke anekdote is, maar een scenario dat steeds weer wordt herhaald. Elk jaar nog heb ik op 27 mei, de herdenkingsdag, het gevoel dat er iets fout kan gaan.
■