Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Anke ManschotMonika van Paemel werkte vijf jaar aan haar lijvige roman De vermaledijde vaders, een boek over Vlaanderen, over de macht van mannen en over de oorlog. Aad Nuis noemde haar naar aanleiding van dit boek een waardige kleindochter van Louis Paul Boon, de landgenoot die ze het meest bewondert. Een gesprek over het boek en over de stand van zaken in deze tijd. Op de omslag van De vermaledijde vaders prijkt een weelderige vrouw, opgestoken haar, die een oude, wat schimmige heer de borst geeft. Belangrijk detail: de grijsaard is geboeid. Geen sado-masochistisch tafereel, maar een schilderij, van Bachelier dat de Mammelokkermythe uitbeeldt: een oude vader die tot de hongerdood is veroordeeld, blijft in leven doordat zijn dochter hem dagelijks komt zogen. Bewakers snappen het aanvankelijk niet, geen broodkruimel kan zij binnensmokkelen, tot zij het paar op heterdaad betrappen. Voor de achttiende eeuwse Bachelier was dit kunstwerk zijn meesterproef, hèt bewijs dat hij meer in zijn mars had dan zijn gebruikelijke bloemstukken. Voor Monika van Paemel (40) is De vermaledijde vaders ook een meesterstuk, ditmaal om tot het gilde der schrijvers toegelaten te worden. Haar gezellentijd, waarin ze drie boeken schreef, laat ze achter zich. ‘Dit boek is een meesterwerk’, schrijft ze dan ook moedig voorin De vermaledijde vaders. Vijf jaar werkte ze er intensief aan. ‘Er is een tendens om de twee jaar een boekje van 150 pagina's uit te brengen en dan te roepen dat het net niet je van het is. Dat is schijnheilig. Ik wilde voor mijn veertigste een omvangrijke roman schrijven, met een groot perspectief. Een boek dat geen grenzen heeft. Dat is dus gelukt,’ zegt ze. De binnenste cirkel van het vijfdelige boek vertelt het levensverhaal van Pam, geen toevallige naam en ook niet toevallig een schrijfster die opgevoed wordt door grootmoeder en tantes. Daaromheen concentrische cirkels: de geschiedenis van Vlaanderen in de twintigste eeuw, de verziekte verhouding tussen stad en platteland, de opkomst van de technologie, de nasleep van de oorlogen, de (klein)burgerlijke opvoeding. Bovenal is het boek een felle aanklacht tegen de heren, de orde van staatkundigen, geestelijken, artsen, onderwijzers en niet te vergeten de vaders en de grootvaders die uit naam van hun functie hun macht misbruiken. Tegenover die vermaledijde vaders staan géén gebenedijde moeders, ‘Het is niet zo dat àlle vaders naar de verdoemenis moeten’, zegt Monika van Paemel, ‘maar het is een doem dat dergelijke vaders bestaan.’ De schrijfstijl is divers, afhankelijk van het onderwerp. De jeugd van Pam bijvoorbeeld klassiek verhalend, de massamoord in het Vlaamse Vinkt in 1940 reportageachtig, de zelfmoord van een vriendin in telegramstijl, de clichétaal van de heren geparodieerd. ‘Ik vraag me af hoe je na Joyce nog een enkelvoudig verhaal kunt schrijven’ poneert ze tijdens ons zes uur durende geprek bij haar uitgever. ‘Hoeveel keer is De Avonden van Reve nu al overgeschreven? Dat is eenmaal een meesterwerk en dan brengt het eindeloos jonkies voort. Bij een goed literair boek moet de lezer creatief worden betrokken. Ik probeer met de taal te infiltreren. Het boek heeft een fragmentarische structuur, die op het eerste gezicht chaotisch lijkt, maar het is een vruchtbare chaos. We leven ook in een verwarrende eeuw, niets staat meer vast, morgen kan er iemand op de knop drukken. De lineaire roman dateert niet voor niets uit de negentiende eeuw, toen het wereldbeeld nog statisch was. Belangrijk is dat dit boek gevoelsmatig wordt benaderd, al ontken ik niet dat er enige ratio voor nodig is. Geen ramp als het de eerste keer niet helemaal wordt begrepen, want het is ook niet de bedoeling dat het maar één keer wordt gelezen. Als je een schilderij koopt, bekijk je dat toch ook niet eenmalig, om het daarna op te bergen. Neen, je blijft ernaar kijken, ziet elke keer iets nieuws, zelfs de lichtinval verandert het. En als het boek niet boeit, kunst is zo democratisch dat niemand verplicht is door te lezen.’
In 1976 werd er over je geschreven dat je zoals zoveel jonge Vlaamse auteurs een mateloze drang hebt te experimenteren met de compositie en het gewone voor sleur houdt. ‘Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Ze schrijven maar. Ik geloof dat Hugo Claus ooit eens heeft gezegd, “als ze mijn naam maar juist spellen,” maar zo gemakkelijk wil ik het niet afwimpelen. Het is waar, je ziet bij mij en bij Claus en bij degene die ik het meest bewonder Louis Paul Boon een neiging verder te gaan dan het personage. Vanuit het persoonlijke naar het algemene te transformeren.’
Hugo Claus zei eens in een interview naar aanleiding van ‘Hel verdriet van België’ dat als alle fragmenten juist zijn, het essentiële vanzelf komt bovendrijven. ‘Dat onderschrijf ik. Ik heb Het Verdriet van België kort geleden zeer snel doorgewerkt, omdat er vergelijkingen met mijn boek zijn getrokken. Ik heb het bewust niet eerder gelezen, omdat ik bang was dat het mijn werk zou beïnvloeden. We hebben dezelfde achtergrond, mijn geboortedorp lag enkele kilometers van het zijne verwijderd. De tijdspanne in Het Verdriet van België is beperkter dan in mijn boek. Het is vanuit één perspektief geschreven, het jongetje Louis. Taalkundig vind ik het briljant, een taal die bijna een pastische is van de streektaal, maar zo zou ik het nooit schrijven. Ik schrijf Nederlands.
Je bent onmiskenbaar beïnvloed door de nouveau roman en de écriture féminine. ‘Uiteraard. Wat de nouveau roman betreft, België is een tussendoorland, dus de Franse invloed is zeer groot. De Vlaamse literatuur moet zich internationaal oriënteren om niet weg te zakken in provincialisme. De procedés van de nouveau roman, dagboekfragmenten, kinderversjes, brieven, zijn gemeengoed geworden, daar kun je het etiket avant-garde niet meer opplakken. Ik heb de écriture féminine een tijd gevolgd. Het is een verrijking voor de literatuur dat vrouwelijke auteurs er meer aan deelnemen en daardoor de taal beïnvloeden. Virginia Woolf zei: “The | |
[pagina 5]
| |
problem of myself had a body”. Bedoelde ze dat ze geen taal had voor haar lichaamsbeleving, voor haar erotiek, omdat het eeuwenlang vanuit mannenoptiek was beschreven? Het is een uitdaging voor vrouwelijke auteurs die taal terug te vinden. Nog steeds worden we met slogantaal gebombardeerd. Daarom is een boek als De schaamte voorbij belangrijk, omdat het voor vrouwen veel heeft vrijgemaakt.’
De literaire waarde ervan vind ik zeer dubieus. ‘Het is zoeken. Iemand moet ermee beginnen. Anja Meulenbelt heeft dat gat in de dijk gemaakt. Het boek was verfrissend door de onverhoedse spontane eerlijkheid, waarmee het is geschreven. Daarom heb ik er respect voor. Bovendien heb ik er als literair auteur van geleerd. Ik hoop dat er een tijd komt dat in de literatuur het verschil tussen een man en een vrouw een deel van de charme zal zijn, in mijn boek is de taal nog een vuist tegen de heren, probeer ik hun taalgebruik door te prikken en te neutraliseren.’ Hei is opvallend dat er maar zo weinig Vlaamse schrijfsters zijn. In Nederland rukken ze op. ‘Het literaire klimaat in Vlaanderen is miserabel. We drijven hoe langer hoe verder af. Ik heb tijdens een lezing eens gezegd dat er snel een noodplan voor literatuur moet komen, want anders ziet het er belabberd uit. Ik denk dat Belgische vrouwen schrijven eerder als een veredelde hobby dan als een voltijdse bezigheid zien. Als schrijfster voel ik me beter thuis in Nederland. Schrijven wordt bij jullie als een vak gezien, waar je gewoon hard voor moet werken. In België is het zoals ze dat noemen een gave, een zweverige toestand, de muze daalt neer en jij schrijft gloeiend van inspiratie. In mijn geboorteland zweef ik tussen ophemeling en verguizing in. Geniaal, maar met de g van goed gek, zeggen ze daar. Wat je nu ziet is dat een aantal goede Vlaamse schrijvers in Nederland als krenten uit de koek worden gevist. Een goede literaire uitgeverij ontbreekt bij ons. Ik denk niet dat er één Vlaamse uitgever is die mijn project fatsoenlijk de ruimte had gegeven. In Nederland heb ik bepaald niet hoeven leuren. Een boeiend literair klimaat bestaat niet uit het oeuvre van enkele begaafden, maar uit het werk van een hele generatie en uit de aktieve deelname van het publiek. We hebben een keer per jaar een boekenbeurs in Antwerpen en dan heeft iedereen zijn culturele plichten weer gedaan. Literaire avonden en lezingen zijn vergeleken met Nederland schaars. Het is voor scholen mogelijk op kosten van het ministerie schrijvers uit te nodigen, maar het lijkt wel of schooldirecties bang zijn dat kinderen een levende schrijver ontmoeten. De idiotie van deze tijd. Welke vakken zijn belangrijk? Techniek, wiskunde, want daarin ga je het later maken. De waarheid is dat veel mensen het nooit zullen maken. Je zou denken, dan wordt cultuur belangrijker, voor mensen een zin volle bezigheid. Vergeet het maar. Er is een kwaliteit in Hollanders die ik als schrijfster bijzonder apprecieer, er kan over bijna alles worden gepraat, ln België verbergen ze hun mening onder allerlei trucjes.’
De leugenachtigheid, waar Hugo Claus het over heeft.’ ‘Inderdaad. Als je in België tijdens een voordracht iets zegt, waar ze het niet mee eens zijn, zakt het kopje tussen de schouders en dan zie je ze mokken. Ze gaan naar huis met een gezicht van: wacht jij maar. En als je geen onheil meer verwacht, krijg je zijdelings een trap onder de gordel. In Nederland staat iemand op en zegt rustig: “Ik ben het niet met u eens” en daar kun je dan over praten. Als intellectueel, en dat ben je als schrijver, heb je behoefte aan zo'n eerlijke discussie. Wacht maar tot dit interview verschijnt, dan schelden ze me in België uit voor nestbevuiler.’
Is er eigenlijk nog wel een leefklimaat voor jou in Vlaanderen? In de ‘Vermaledijde vaders’ schrijf je over het verlangen te verdwijnen en ergens op te duiken als een nieuw mens. ‘Een zeer pijnlijke vraag. Ik heb zielsveel van dat land gehouden, vooral van haar natuur, maar het is nu een gefrustreerde liefde. Breken wordt dan net als in een relatie een vorm van zelfbehoud. Ik leef er nog, maar ben tegelijk gedeeltelijk vertrokken. Duitsers hebben daar een mooi woord voor: innere Emigration. Het eerste deel van mijn boek heet niet voor niets Het verdroomde land, het Vlaanderen dat niet meer bestaat. Het is een land dat een ontvoogdingsstrijd heeft gevoerd. De taal is gans het volk heeft men altijd gezegd. Vroeger gebruikte men het woord création, nu zegt men technology. Is dat zelfstandigheid of betekent het dat we onder nieuwe leenheren staan? De technokraten hebben het land verwoest. Ze spreken nog steeds over de weiden als wiegende zeeën, maar achter de laatste treurwilg rijzen de betonblokken op. Ik leef nu in 1985, het jaar waarin in mijn land van herkomst de raketten zijn geplaatst. Daar kan ik niet omheen, dat raakt mij persoonlijk. Ik heb geen nostalgie du passé. Alles kan niet bij het oude blijven, maar moet het nu zo? Misschien kom ik nog ooit in de positie van Pam die zichzelf heeft verbannen.’
Opvallend is dat jij niet over het antisemitisme in België schrijft, temeer daar je met een joodse man bent getrouwd. In ‘Het verdriet van België’ raporteert Hugo Claus er wel over. ‘Hij heeft het over de collaboratie en dan speelt dat ongetwijfeld een rol. Het zit wel in mijn boek maar indirect. Ik vraag me in De vermaledijde vaders namelijk af wie er in dit land buiten de kerk wat van de joden heeft gehoord? Dat komt omdat de joden voornamelijk in Antwerpen leven, op het platteland kom je ze nauwelijks tegen. En als je er alleen via de kerk mee te maken krijgt, dan zijn het godsmoordenaars, dat troepje ongeregeld dat in Palestina godszoon in eigen persoon vermoordde. Dit is veel geniepiger dan openbaar anti-semitisme. Ondanks het feit dat er anti-semitisme bestaat en bestond, zijn er naar verhouding weinig joden tijdens de Tweede Wereldoorlog afgevoerd. Begrijp me goed, iedere weggevoerde jood is er een te veel. Maar omdat België een lange traditie van bezettingen heeft, is de ambtenaar niet zo gezagsgetrouw als in Nederland. In België heeft men eerder de houding van soldaat Schwejk, beetje soepel meeveren, officieel wat toegeven, en verder zorgen dat de aardappels in de kelder zijn en dat [vervolg op pagina 6] |
|