Vrij Nederland. Boekenbijlage 1985
(1985)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
De geschiedenis van mijn leven door George Sand Tekstkeuze en inleiding: Ank Maas Vertaling: Ank Maas en A.M. de Hondt Uitgever: Feministische uitgeverij Sara, 404 p., f 29,50
| |
DesillusieIn haar introductie en beginselverklaring van de Histoire de ma vie (die ze geen Mémoires noemt om aan te geven dat ze minder in feiten is geïnteresseerd dan in de ontleding van de eigen ziel) rept George Sand van haar lectuur van de Belijdenissen van Augustinus en van J.J. Rousseau, met de kennelijke bedoeling de hare naast die van hen een plaats te geven. Wat ze uiteenzet als haar bedoelingen geeft haar boek - voor dat van een onder socialisten vereerd auteur - een opmerkelijk christelijke tint: ‘Ik heb gezegd het als een plicht te beschouwen over mijn heden en verleden te spreken en wel hierom: veel mensen leven zonder zich ernstig rekenschap te geven van hun bestaan, en bijna zonder te zoeken naar welke, met betrekking tot zowel hun individualiteit als de maatschappij waarvan ze deel uitmaken, te hunnen opzichte Gods oogmerken zijn. (...) Het verhaal van lijden en strijd in het leven van ieder mens is dus lering voor allen; hel zou het heil van allen zijn als ieder kon beoordelen waardoor hij had geleden en wat hem had gered.’ George Sand begon in 1847 te schrijven aan haar autobiografie, toen ze drieënveertig was. Ze voltooide het boek kort nadat ze betrokken was geweest bij de februarirevolutie van 1848. Het boek is doordrenkt van haar desillusie. Aan het eind stelt ze de kwellende vraag of goedbedoelde maar nutteloze inspanningen om de mensheid een weldaad te bewijzen niet schuldig zijn aan veel rampzaligs. Ze weet er geen antwoord op. Voor de consequenties van haar revolutionaire gezindheid was ze al eerder teruggedeinsd tijdens een nachtelijke wandeling langs de maanbeschenen Seine, toen haar minnaar en geestelijk leidsman Michel de Bourges (hier aangeduid als Everard) haar en een even utopisch denkende vriend minachtend toebeet: ‘Om die bedorven maatschappij van jullie moet deze mooie rivier rood worden van bloed, moet dat vervloekte paleis in as worden gelegd en die grote stad waar jullie je aan vergapen, moet een kale vlakte worden waar het gezin van de arme de ploegschaar zal drijven en zijn hut zal bouwen!’ Het nadenken over een rechtvaardiger verdeling van goederen tempen haar idealen eveneens. Ze brengt die kwestie ter sprake bij een herinnering aan een klein stukje grond dat haar in haar meisjesjaren werd afgestaan om zelf te onderhouden. Hoe dierbaar het allerkleinste stukje eigendom kan zijn, is reden voor een bespiegeling dat ‘het volstrekte communisme (...) een hersenschim of een onrechtvaardigheid is’. In het voorwoord wordt vermeld dat Marx zich in 1847 op haar woorden beriep: ‘Strijden of sterven, bloedige worsteling of in het niet verzinken, zo is de vraag onverbiddelijk gesteld.’ Een jaar later, in deze memoires, verdenkt ze een aantal martelaren van de revolutie ervan uit te zijn op ‘egoïstische zucht naar roem’. Het heerlijke - sublieme zou hier eigenlijk moeten staan; het is jammer dat altijd de adjectieven het slachtoffer zijn van mode - in deze herinneringen vormen steeds de overpeinzingen die worden opgeroepen door aandoenlijke voorvallen uit de kindertijd. Ze komen recht uit het hart van een gevoelige en enthousiaste natuur. Er zijn filosofische uitweidingen over het standsverschil (dat ze tot haar verbazing zelfs aantreft onder de nonnen in het chique Engelse klooster dat haar opvoeding moet voltooien); de godsdienst (de zeventienjarige Aurore keert zich af van de officiële kerk uit verontwaardiging over de gezagsgetrouwe politieke stellingname tegenover de Turks-Griekse oorlog); de zelfmoord (een spannende beschrijving van een poging daartoe - te paard); de moraal (heeft het zin je fortuin weg te schenken?) en de kwestie of de kunst ons even diep kan ontroeren als de natuur. Het is ook geen mode meer om het eigen onderzoek ‘naar een abstracte waarheid’ voor te stellen als een kruisweg (Sand vat zichzelf samen als iemand die door het goddelijke gekweld is) - het zijn intimiteiten van een andere orde dan die waaraan wij inmiddels gewoon zijn. Sand is naar onze smaak misschien te geëxalteerd of minstens overdreven in haar wanhoop om de wereldraadsels die haar bestormen, maar op mij maakt ze een oprechte en zeker niet gedateerde indruk. Ik heb zelfs mijn ernst bewaard bij een scène waarin ze samen met haar leermeester, Deschartres, het graf van haar vader opent en zijn geraamte kust. Het enige wat aan deze uitgave een gedateerde indruk maakt is de vormgeving: afschuwelijke bruine inkt op geel papier, en een neonostalgische belettering van het omslag. Nu, dat is een kwestie van smaak. Ik sta onverzoenlijker tegenover de onfatsoenlijk-onzorgvuldige correctie van de tekst. ■ |
|