Humeuren & Temperamenten
Angst
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Angst en seksualiteit hebben gemeen dat ze steeds sterker impulsen nodig hebben om nog ten volle beleefd te worden, ze lijden beide aan de slijtageslag van de herhaling. Zoals de extase van de erotiek verloopt van een ontblote schouder, het trillen van een wimper, de aanblik van een ruggegraat tot een sessie waarbij je achtenveertig uur in een rundleren staketsel boven een bak gloeiende olie hangt, zo is de angst voor de bom de uiteindelijke verloedering van de angst voor de spin. Wie de zweep gevoeld heeft, taalt niet meer naar de ganzeveer, wie ineenkrimpt bij de gedachte aan de vernietiging ontzegt zich ieder kippevel in de nabijheid van een insekt. Maar het was angst, angst zonder meer, dat griezelen voor een spin. Geest en lichaam vielen voor één ogenblik samen, tussen blinde emotie en heldere aanschouwing liep niet langer een scheidslijn.
Het feit dat zovelen die huiveren voor de bom intussen doodleuk bang blijven voor zowel zure regen, belastingaanslagen als wintertenen, duidt erop dat ze alleen maar huiveren in commissie. In werkelijkheid zijn ze bij het insekt blijven steken, het is maar een spinnesensatie. Anders stortten ze zich wel als lemmingen in de oceaan, hun radio-actieve afval achterna.
De spinnesensatie is ons allen gemeenzaam, of de spin nu kwal of kloptor heet. De een schrikt van een schaduw die om de hoek opduikt, de ander van een hoog en ijl geluid. De meesten vrezen de schijn van spinnen, de schaduwen en de geluiden die er zouden kunnen zijn. Niet voor de werkelijke, maar voor het mogelijke krimpen we ineen - in die onbeheersbare contractie van temperament en spierbundel, van bloedvat en bespiegeling die angst heet. Motoriek en analyse zijn, als afzonderlijke verschijnselen, opgeheven. Iedereen kent de angst voor de angst.
Als kind moest ik elke avond, voor ik de slaap kon vatten, onder mijn bed kijken. En nog eens. En nog eens. Het verlangen naar huivering maakte meer en meer plaats voor de dwangmatigheid van het ritueel. Ik was niet zozeer bevreesd dat er een aardgeest van jewelste onder mijn bed zou hurken als ik keek, dan wel dat hij er, met zijn puilogen en gezwollen buik, zou zijn wanneer ik niet zou kijken.
Sindsdien vertegenwoordigde het ritueel de orde, de angst en chaos. Hoe meer alles zich herhaalde, des te groter werd de angst als tegenwicht. Het ritueel nam adembenemende proporties aan, van loeren en omzien, van argwaan en isolement, van het dichten van naden en kieren tot er geen zuchtje van een boze geest meer kon ontsnappen. De pennen lagen pijnlijk in het gelid op tafel, de dag werd nauwgezet, ja boekhoudkundig afgesloten. Tegelijk, evenwel, nam de angst toe, de weg doorlopend van het zachte oorkussen van de huisspin tot de strenge assegaai van de dood die recht in het hart boort.
Er is een grens aan het ritueel, er is een grens aan de angst. De orde werd chaos en de chaos weer opperste orde. Het ritueel werd zo leeg dat het als een dode huid van me afviel. Het kind keerde terug, de spin hernam haar rechten. De angst werd zo vol dat hij explodeerde. Wit, het verblindende wit werd de kleur van de angst. Ik ben te simpel, nu, om bang te zijn voor de bom. Ik ben te gecompliceerd, na alles, om nog iets anders dan wit te zien. Zie mij liggen, boreling tussen de windsels.
■