Tijdschrift
Na het overlijden vorig jaar van hoofdredacteur Albert Westerlinck zet nu een veelkoppige redactie het Vlaamse tijdschrift Dietsche Warande & Belfort voort. Opzet en uiterlijk zijn vernieuwd, het blad heeft een vlottere vormgeving en een aantal nieuwe rubieken gekregen, maar in het Woord Vooraf bij de 130ste jaargang wordt verwezen naar een in facsimile afgedrukt handschrift van Westerlinck van vijfentwintig jaar terug voor de nog steeds vigerende redactionele standpunten. Oude wijn in nieuwe zakken, dus. Dietsche Waranda & Belfort is ‘Geen tijdschrift van een groepje, maar van de natie zelf met een ruime en eclectische visie op de cultuur. De christelijke geest die in de Dietsche Warande heerst, wordt harmonisch verbonden met een ruim humanisme, met zin voor traditie en openheid voor het nieuwe en met diepe eerbied voor de geestelijke vrijheid.’ Aldus Westerlinck aan het begin van de roerige jaren zestig. Dat klonk toen al niet erg revolutionair en nu lijkt het helemaal wel erg ‘out of date’. Maar de bijdragen in Dietsche Warande & Belfort 1985/1 zijn veel aardiger dan dit redactioneel doet vermoeden. Koen Vermeiren wijdt een bewonderend en ook kritisch stuk aan De laatste deur van Jeroen Brouwers. In de ‘Boedelbeschrijving’ van Gerard Reves ‘Schoon Schip’ laat Marcel Janssens zien dat ook de ‘niet-fictionele snippers’ uit Reves archief van 1945 tot 1984 Reves ontwikkeling als schrijver heel duidelijk weergeven. De naamsverandering van G.K. van het Reve naar Gerard Reve gebeurt ongeveer op het moment van Reves overgang van proletarische sympathieën naar onverdraagzaam racisme en zijn bekering tot het rooms-katholicisme. Ook Reves stijl evolueert mee met zijn intellectuele eenkennigheid, constateert Janssens. Aanvankelijk schrijft Reve journalistiek zakelijk en betogend en
soms een beetje pedant, later wordt hij een virtuoos in schitterend schelden. Minder diepgaand is Armand Van Assches bespreking van het verzameld werk van Herman de Coninck. Hij noemt De Coninck de populairste dichter in Vlaanderen, want zijn bundels worden goed verkocht. Volgens Van Assche is populair in dit geval niet synoniem aan goed. De Conincks poëzie zou niet belangrijk en blijvend zijn, daarvoor is zijn poëtische wereld te klein, te beperkt en te alledaags. Zijn beelden zijn wel origineel, maar ze missen diepte, ze hebben de kracht van een aforisme, maar bieden geen ruimte aan het volledige leven; De Conincks poëzieopvatting is traditioneel en braaf, meent Van Assche. Het lijkt mij wat voorbarig om iemand op zijn veertigste al definitief bij te zetten bij de ‘minor poets’. In de rubriek ‘Boek besprekingen’ maakt Hugo Brems zich er wat erg gemakkelijk van af om een wel terecht verguisd bundeltje poëzie van Simone Claus alleen al op grond van de flaptekst neer te sabelen. In Dietsche Warande & Belfort 1985/2 staat een uitdrukkelijk op de wens van de auteur postuum gepubliceerd verhaal van Marnix Gijsen. ‘Van een slang die rechtop wilde lopen’ is een soort gelijkenis, die eindigt met de woorden: ‘Alles welbeschouwd, had Pito een glorierijk bestaan gekend. Hij had in het leven bereikt wat hij wilde. Ik wens jullie allemaal hetzelfde.’ Het is natuurlijk niet verbazingwekkend dat in een Vlaams tijdschrift aandacht besteed wordt aan de elfde druk van het woordenboek dat heet naar de bijna-Belg Johan Hendrik van Dale. (De lexicograaf werd geboren in het Zeeuws-Vlaamse Sluis, vlak nadat zijn ouders uit het Oostvlaamse Eeklo waren verhuisd.) Van Dale zelf was zich bij de eerste druk al bewust van het feit dat zijn woordenboek vooral ook ten zuiden van de Nederlandse rijksgrens gebruikt zou worden. In de elfde druk is de aanduiding Zuidnederlands overal
vervangen door gewestelijk, waarmee een taalpolitieke bron van ergernis is weggenomen. Vic Nachtergale vermeldt in de kroniek ‘Over de taalgrens’ een reeks vertalingen uit de hedendaagse Franstalige Belgische literatuur van Manteau. Hij is vol lof over de keuze van de teksten en vooral ook over de vertalers. Jef Geeraerts vertaalde Marcel Moreau, Mireille Cottenjé maakte de Nederlandse versie van Le lit van Dominique Rolin en Paul Koeck maakte een iets te vrije bewerking van Terre d'asile van Pierre Mertens. De poëzie in Dietsche Warande & Belfort is (nog) niet zo de moeite waard.
Ook in Ons Erfdeel 1985/1 staat een analyse van Herman de Conincks verzamelbundel Onbegonnen werk en een beoordeling van de nieuwe grote Van Dale. Bij zijn opsomming van een rijtje eigentijdse woorden die hij mist in de grote Van Dale vergeet Anton Claessens waarschijnlijk dat juist die woorden thuis horen in het ook vorig jaar verschenen Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands waar de allernieuwste woorden en uitdrukkingen in staan. Ook hij gaat in op de wijziging van het label Zuidnederlands naar gewestelijk en wijst daarbij nog op een nieuw onduidelijk onderscheid, dat tussen Belgisch en België.
De analyse van Onbegonnen werk in Ons Erfdeel is van Hugo Brams. Het is een vlotgeschreven stuk met veel citaten waarin Brems veel meer uit de poëzie van De Coninck haalt dan Van Assche in Dietsche Warande & Belfort. Brems oordeelt de poëzie juist mild en meedogenloos voor persoonlijke sentimenten. De Coninck stapt steeds over van persoonlijk en anekdotisch naar anoniem en universeel in zijn gedichten. Dat procédé, dat de lezer van het ene op het andere niveau brengt, van het ene naar het andere taalregister leidt, heeft ook wel iets van gezichtsbedrog of vingervlugheid, volgens Brems. Het beste is het om de gedichten nog maar eens te lezen. Hij laat zijn bijdrage dan ook volgen door een bloemlezing uit vier bundels van Herman de Coninck.
EVA COSSEE