Oostenwind in de culturele stratosfeer
Europese geleerden: ballingen in Amerika
Refugee Scholars in America Their impact and their experiences door Lewis A. Coser Uitgever: New Haven, 366 p., f 135,65
M. van Rossem
Sinds de moderne massacultuur in de jaren twintig in de Verenigde Staten voor het eerst haar enorme blikken vleugels uitsloeg, zijn de klachten over de Amerikanisering van de cultuur in Europa aan de orde van de dag geweest. Al meer dan een halve eeuw zijn de hoeders van de Europese cultuur (in Nederland valt bijvoorbeeld te denken aan Huizinga en Ter Braak) bang dat het erfgoed van eeuwen overspoeld zal worden door een barbaarse golf van gewelddadige films, verwerpelijke roddelbladen en een even luidruchtige als kleurrijke sportbeoefening. Leken die klachten in de eerste twee decennia na de oorlog wat te verstommen, voornamelijk ten gevolge van de Amerikaanse bereidheid Europa te verdedigen, sinds de late jaren zestig en vooral sinds de opkomst van het kleinburgerlijke en hypocriete Reaganisme, klinken zij weer luider op.
Of deze angst voor amerikanisering wel geheel terecht is, is twijfelachtig. Het is immers maar zeer de vraag in hoeverre de massacultuur typisch Amerikaans is. Zij lijkt Amerikaans omdat zij zich in de Verenigde Staten voor het eerst manifesteerde, maar het ziet er naar uit dat de massacultuur, wil zij inderdaad massaal geconsumeerd worden, overal aan dezelfde eisen dient te voldoen. Na deze tot een zekere voorzichtigheid manende aantekening moet misschien toch maar toegegeven worden dat er, wat betreft de export van de massacultuur, tussen de Verenigde Staten en Europa sprake is van een uitgesproken eenrichtingsverkeer. De Europeanen kijken massaal naar Dallas en Dynasty en eten miljoenen Big Macs.
Voor diegenen die zich over deze verschijnselen werkelijk zorgen maken, omdat zij denken dat de eigen identiteit van de Europese cultuur door de Big Mac bedreigd wordt, is er goed nieuws. In dezelfde decennia namelijk waarin zich de veronderstelde amerikanisering van de Europese massacultuur voltrok, werd de Amerikaanse cultuur sterk geëuropeaniseerd. Deze op het eerste gezicht wat paradoxaal aandoende ontwikkeling wordt pas begrijpelijk wanneer we beseffen dat de cultuur, net als de atmosfeer, een sterk gelaagd verschijnsel is. Terwijl er in de laagste regionen van de cultuur sinds de Tweede Wereldoorlog voortdurend een krachtige westenwind heeft gestaan, die ons talloze Amerikaanse televisieseries en popsterren heeft gebracht, stond er in de hogere regionen van de cultuur, de culturele stratosfeer, al sinds het begin van de jaren dertig een minstens even krachtige oostenwind. Voor ik verder ga met de beschrijving van dit voor velen wellicht verrassende fenomeen, kan er, ter geruststelling van al diegenen die bang zijn dat de massacultuur tenslotte alle andere cultuuruitingen zal overrompelen, op gewezen worden dat de gesignaleerde gelaagdheid van de cultuur de negatieve invloed van de massacultuur in hoge mate beperkt. Om ons nog even bij de metafoor van de atmosfeer te houden: de kwalijke dampen van de massacultuur kunnen, als gevolg van de aanwezigheid van een inversielaag direct boven het niveau van de massacultuur, vrij moeilijk naar boven opstijgen. Met de massacultuur is het net als met de luchtverontreiniging, het is een laag-bij-de-gronds verschijnsel.
De sterke oostenwind in de culturele stratosfeer was bovenal het gevolg van de opkomst van Adolf Hitler. Alleen al in de eerste twee jaren van het nationaal-socialistische bewind werden meer dan 1700 hoogleraren en wetenschappelijke onderzoekers ontslagen. In Oostenrijk gebeurde na de Anschluss in maart 1938 hetzelfde. Een klein deel van deze brodeloos geworden geleerden ging naar Engeland, het overgrote deel kwam echter, soms na ingewikkelde omzwervingen, in de Verenigde Staten terecht. Ook uit Frankrijk en Italië kwamen wel wat geleerden naar de Verenigde Staten, maar in vergelijking met de Duitsers en Oostenrijkers waren er dat niet veel. De Franse en Italiaanse geleerden keerden bovendien direct na de oorlog vrijwel allemaal terug naar hun vaderland. Zo kwam het dat van de geleerde immigranten meer dan 70% Duitstalig was. Omdat deze Duitstalige geleerden vrijwel zonder uitzondering joden waren, voelden zij er na afloop van de oorlog niets voor om naar Duitsland of Oostenrijk terug te keren. Bij hun vertrek in de jaren dertig hadden zij meestal al welbewust besloten de Verenigde Staten als hun nieuwe vaderland te accepteren. Volgens de historicus Stuart Hughes was deze gedwongen emigratie van enkele duizenden Europese geleerden naar de Verenigde Staten de belangrijkste intellectuele gebeurtenis van het tweede kwart van deze eeuw. Of dat inderdaad zo is, valt natuurlijk moeilijk na te gaan. Zeker is in ieder geval dat zowel de Amerikaanse wetenschapsbeoefening in het bijzonder als de Amerikaanse cultuur meer in het algemeen, diepgaand door de geleerde immigranten zijn beïnvloed.
De Amerikaanse wetenschap stond voor de oorlog op een heel redelijk niveau, zonder evenwel internationaal echt mee te tellen. Vooral de Amerikaanse sociale wetenschap werd in haar verdere ontwikkeling gehinderd doordat de Amerikaanse cultuur beheerst werd door een overdreven optimisme en een opmerkelijk gebrek aan historisch bewustzijn. Juist ten aanzien van deze beide dominante eigenschappen van de Amerikaanse cultuur konden de geleerde immigranten een belangrijke correctie tot stand brengen. De Duitse sociale wetenschap was bij uitstek historiserend en daarenboven in theoretisch opzicht veel verder ontwikkeld dan de Amerikaanse sociale wetenschap. Zonder nu tot de laatste man uitgesproken pessimisten te zijn, waren de Duitse en Oostenrijkse geleerden veel sceptischer over de menselijke mogelijkheden om iets moois van de wereld te maken dan hun Amerikaanse collega's. Dat was enerzijds het gevolg van de sombere toon die al sinds het eind van de negentiende eeuw de Europese cultuur langzaam binnengeslopen was, anderzijds van de uiterst onaangename ervaring die vele van de emigranten in de nadagen van de Weimar-republiek en de eerste jaren van het nationaal-socialistische bewind hadden opgedaan. Wie de ineenstorting van de Weimar-republiek en de opkomst van Adolf Hitler van nabij had meegemaakt, was op zijn minst vervuld van twijfel over de toekomstmogelijkheden van de massademocratie in moderne, industriële naties.
De geleerde vluchtelingen kwamen op een betrekkelijk gunstig moment naar de Verenigde Staten. Gedurende de jaren dertig, de jaren van de vrolijk experimenterende New Deal, was de Amerikaanse cultuur heel wat ontvankelijker voor nieuwe ideeën dan zij bijvoorbeeld in de xenofobische jaren twintig was geweest. Veel Duitse geleerden waren dan ook vol bewondering voor Franklin Roosevelt, in wie zij een soort anti-Hitler zagen. Roosevelt bestreed de effecten van de crisis zonder de democratie geweld aan te doen en werd daardoor voor velen het symbool van de positieve mogelijkheden van de massademocratie, zoals Hitler het symbool was van de ondemocratische en hysterische tendensen van de massademocratie. Hoe traumatisch voor velen de overstap van de Duitse naar de Amerikaanse cultuur ook was, het lijdt geen enkele twijfel dat de wetenschappelijke invloed van de Duitse en Oostenrijkse immigranten door hun emigratie veel groter was dan zij geweest zou zijn als zij in Europa waren gebleven. Door de eminente positie die de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog innamen, nam de invloed van de Amerikaanse wetenschap en cultuur in de wereld sterk toe. De merkwaardige situatie deed zich daardoor voor dat de Duitse wetenschapsbeoefening, via haar aanzienlijke invloed op de Amerikaanse wetenschap, na de oorlog de wereld veroverde.