[Nummer 18 - 4 mei 1985]
Ter zake
Rudie Kagie
Een intrigerende ontboezeming van Boudewijn Büch duikt op in het voorjaarsnummer van Optima, ‘cahier voor literatuur en boekwezen’. De publicist bericht dat hem onlangs werd gevraagd te bemiddelen in ‘een delicate kwestie’: een handschrift, met talrijke interessante bijlagen van ‘wellicht het belangrijkste Nederlandse literaire werk van de twintigste eeuw’ werd te koop aangeboden voor ‘ongeveer honderdduizend gulden’ en Büch had op zich genomen daar een gegadigde voor te vinden. Hij maakte ‘een droeve telefonische en visitaire gang langs allerlei officiële instanties’. Er was wel belangstelling, maar geen geld. Büch schrijft dat een particulier verzamelaar (géén Nederlander) wél een adequate som voor het handschrift kon opbrengen. Somber voorziet hij: ‘Het zal dus gebeuren dat het bedoelde manuscript uit Nederland verdwijnt omdat er in ons land geen budget is voor modern-klassiek literair werk. (...) Als de staat het handgeschreven cultuurgoed niet serieus neemt en er niet “het juiste prijskaartje aan hangt” dan nemen particulieren de letterkundige macht over.’ Büch gebeld. Is hij bereid te onthullen welk handschrift van welke belangrijke auteur hier in het geding is? ‘Ach, eigenlijk mag je het best weten ook,’ antwoordt hij. ‘Het gaat om De avonden van Reve, compleet met bijlagen. Het is een heel pakket. Ik heb Reve aangeboden om eens te onderzoeken of een openbare instelling daar belangstelling voor had, omdat ik het doodzonde zou vinden als dat materiaal naar het buitenland verdween. Je houdt het niet voor mogelijk, de bedragen die werden geboden: twaalfhonderdvijftig gulden bij de een, een andere ambtenaar vond dat Reve het maar voor niets moest afstaan. Onvoorstelbaar, ik had die man wel door elkaar willen
schudden. Uiteindelijk kwam ik bij het Letterkundig Museum in Den Haag terecht, dat met pijn en moeite f 25.000.- kan bieden, een bedrag dat overigens zevenduizend gulden boven hun jaarbegroting ligt. Reve heeft mij toen teruggeschreven dat hij eerder aan het tienvoudige van dat bedrag dacht. Het Letterkundig Museum weigert principieel van levende schrijvers te kopen; ze hadden eventueel voor Reve een uitzondering willen maken, maar dat had dan geheim moeten blijven. Het ziet er nu naar uit dat het manuscript wordt verkocht aan een verzamelaar in België.’
Vijfentwintig jaar nadat dat mogelijk was geweest verscheen bij uitgeverij Calmann-Lévy te Parijs de Franse vertaling van Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch. In 1960 vervaardigde Maddy Buysse, die in België woont, een Franse vertaling van het boek. Ze deed dat op verzoek van uitgever Julliard, die echter kort na het verstrekken van de opdracht kwam te overlijden. Het manuscript was al gezet, maar Les presses de la cité, de nieuwe eigenaar van uitgeverij Julliard durfde de publikatie van de roman niet aan. ‘Ze vonden het te gewaagd, u moet weten dat Les presses de la cité een zeer protestantse onderneming was,’ zegt Maddy Buysse. Ze werd keurig voor verleende diensten betaald, maar Julliard piekerde er niet over het boek uit te brengen. Dat Calmann-Lévy zich nu over Noces de Pierre van Harry Mulisch ontfermt hangt samen met het succes dat deze uitgeverij vorig jaar met L'attentat (zoals De aanslag kwam te heten) van dezelfde auteur boekte. Maddy Buysse: ‘Ik heb gezegd dat ze kritisch naar mijn vertaling moesten kijken omdat het alweer zo lang geleden is dat ik die maakte. Daar hebben ze Philippe Noble voor ingeschakeld. Ik vind dat hij de tekst zeer verbeterd heeft, het is veel eigentijdser en ook meer literair geworden dankzij zijn wijzigingen. Dat verklaart ook, waarom Noble en ik samen als vertalers in de colofon van het boek worden genoemd.’
Stoker bekende in zijn dagelijkse Volkskrant-column dat hij en niemand anders zich van het pseudoniem Judy van Emmerik bediende om op de essaybundel Er moet nodig eens gelucht worden te schrijven. Boven het stukje stond ‘Emmer ik?’ en die vraag kan, zo blijkt na taai speurwerk onzerzijds, bevestigend beantwoord worden. In De Groene Amsterdammer ventileerde Elsbeth Etty het vermoeden dat een man zich achter de schuilnaam Judy van Emmerik verborgen hield. Het zoeken was naar ‘iemand die niet alleen morbide genoeg is om een dergelijk fakeboek te schrijven, maar ook de perversiteit bezit om een bestaand iemand als “strovrouw” voor het vuile werk te laten opdraaien’. Was het Hermans? Was het Maarten 't Hart? Of heeft ir. H.A. Schuringa de samenleving opnieuw een poets gebakken? Volgens Etty was het boek ‘bedoeld om alles wat het afgelopen decennium aan feministische theorieën ontwikkeld is in één klap belachelijk te maken’. Dat Judy van Emmerik niet bestond zag ze nog eens bevestigd door een vergeefse blik in de telefoongids van Amstelveen. Dat klopt. Toch bestaat de schrijfster wel degelijk want ze nam persoonlijk de telefoon op. Ze heeft - anders dan Etty meldde - geen geheim nummer, maar is te bereiken op het adres van haar partner, de dichter Kees Winkler die evenals zij bij de Amersfoortse uitgeverij Novella (‘onderdeel van de handelmaatschappij Nova’) publiceert. Haar stem vibreert van woede als ze Elsbeth Etty ‘een dievegge’ noemt: ‘Ze is zeer onbeschoft, hondsbrutaal, uiterst agressief. Ik ben bij haar geweest omdat ze me wilde interviewen voor het Vara-programma Hoor Haar. Toen ik binnenkwam
sprong er meteen een enorme bouvier naar m'n strot, geen wonder dat ik in dat interview een onzekere indruk maakte. Toen ik even niet oplette heeft ze twee velletjes uit mijn schrift gepikt, aantekeningen die ik voor mezelf gemaakt had en waaruit ze in De Groene publiceerde. Ik reken wel met haar af op een moment dat het mij geschikt uitkomt. Dan doe ik het met vier of vijf dodelijke woorden af.’ De revanche volgt mogelijk komend najaar: Judy van Emmerik overweegt een vervolg te schrijven op haar debuut en daarin krijgen diverse critici er duchtig van langs. ‘Ik noem de kritiek niet negatief, eerder krankzinnig. Geen enkele recensie gaat behoorlijk op mijn boek in,’ mokt de schrijfster. Overigens zijn dankzij de commotie en mystificaties de eerste drieduizend exemplaren van Er moet nodig eens gelucht worden uitverkocht. Een tweede druk is in voorbereiding.
‘Een speciale verslaggever’ zal het bezoek van Zijne Heiligheid de paus op de voet volgen voor NRC Handelsblad: de tot het katholicisme bekeerde auteur Gerard Reve. Het is nog niet bekend of Reve zich bij de verslaggeving zal bedienen van het pseudoniem Herman Zeevoerder, onder welke naam hij zich zelf twee maal (à vijfduizend gulden per bijdrage) interviewde voor het cultureel supplement van het dagblad. Uitgeverij Manteau zal zich haasten de artikelen over de paus zo snel mogelijk na diens vertrek te bundelen tot een boek. ‘Of het beschouwingen worden of meer ooggetuigen journalistiek valt nog niet te zeggen, evenmin is op dit moment bekend of Reve de bijdragen onder zijn eigen naam of als Herman Zeevoerder zal publiceren. Dat hangt ook van de courant af,’ zegt Manteau-uitgever Jan Bogaerts. Als het aan hem ligt verschijnt het boek nog voor de zomer ‘zodat de mensen het straks in groten getale aan het strand kunnen lezen’.
Een troost voor miskende schrijvers moet de carrière van Bernard Mandeville zijn: in 1705 voltooide deze The Fable of the Bees en pas drie eeuwen later zijn er uitgevers die het boek van deze in het Engels schrijvende Nederlander willen vertalen. Uitgeverij Heureka was de eerste: vorig jaar verzocht ze de op Palma de Mallorca wonende auteur Jean A. Schalekamp de tekst in begrijpelijk Nederlands om te zetten. Schalekamp ging aan de slag. In februari van dit jaar schreef hij bovendien in NRC Handelsblad een stuk over Mandeville en zijn fabel. Het artikel - waarin niet stond dat het dierenverhaal binnenkort zou worden herdrukt - trok de aandacht van eerst de Wereldbibliotheek en vervolgens van uitgeverij Bert Bakker. Zij schreven Schalekamp of hij hen een exemplaar van het manuscript kon bezorgen. Dat kon toen niet meer, Heureka geeft het boekje volgende week uit. Bijna drie eeuwen rustte de parabel onder het stof zonder dat iemand er naar omkeek. Als er dan eindelijk een paar uitgevers zijn die er iets in zien, reageren twee van de drie gegadigden te laat.