Bent u nou die voetballer of doet u een kwis?
Nederlandse schrijvers over beroemdheid
De geneugten van de roem samengesteld door Tilly Hermans en Wouter Donath Tieges Uitgever: Meulenhoff, 144 p., f 16,90
Diny Schouten
Alle vlees is als gras; 's menschen heerlijkheid verdort al even spoedig. Slechts het woord des Heeren mag zich zonnen in eeuwigdurende glorie. Dat was me bekend, en daarom hadden Tilly Hermans en Wouter Tieges voor hun verzameling verhalen, fragmenten en gedichten over De geneugten van de roem ook wel de minder ijdele titel ‘De keerzijde van de medaille’ kunnen kiezen. Waar doen ze het voor, onze schrijvers, vraag je je, als (door Jules Deelder) ‘geliefde lezer’ toegesprokene, af. Toch niet voor de kat zijn kont, wil ik hopen?
Gerrit Komrij heeft de goedhartigheid om in een van de opgenomen stukken uit te leggen waar schrijvers het voor doen: voor een ‘Boterham met eer’. Tegen die geringe vergoeding verlenen schrijvers cachet aan forums, fleuren ze saaie manifestaties op en ‘doen ze iets’ op verenigingsavonden. Hun komst (à raison van honderdvijfentwintig gulden, prijzen van 1980) stelt de subsidie veilig van cultuurspreidende stichtingen. Komrij windt zich vooral op over de stichting Bzztöh en Poëzie Hardop, waar recette en subsidie niet, zoals dat zou moeten, gebruikt worden om de auteurs fatsoenlijk te betalen, maar om er een tweede secretaresse bij te kunnen nemen. ‘Er was, tijdens het optreden van Poëzie Hardop, elke avond een belichtingsman aanwezig, een pianist, een requisietensjouwer: wat zouden die zeggen als ze werd gevraagd of ze voortaan voor de eer hun werk wilden doen? Alleen schrijvers, dat is bekend, eten boterham met eer. Misschien zijn het wel échte clowns.’
Optreden in forums, voorlezen tijdens poëziefestivals en manifestaties ten gunste van het betere boek, signeren in de plaatselijke boekhandel: Komrij is niet de enige die eronder lijdt dat hij voortdurend gesommeerd wordt om ‘als komische noot’ zijn kunstjes te vertonen, maar hij lijkt beter getraind in het nee-zeggen dan Maarten 't Hart. Arme Maarten 't Hart! Die wordt, op één werkdag, door vier omroepen, drie weekbladen en één havomeisje met scriptieplannen geen vijf minuten achtereen met rust gelaten. Zelfs het geheime nummer moet worden prijsgegeven. Onder die omstandigheden kan er geen stekelbaars bestudeerd, laat staan de eerste zin van een verhaal op papier gezet worden! Het is dus boven verwachting dat het verhaal ‘Onder de witte knop’ zulke mooie, vermurwende slotzinnen heeft gekregen: ‘Lang dacht hij na en plotseling schreef hij met grote letters op het Vlinderblok: “De droomkoningin”. Hij staarde naar het woord en dacht: Tja, dat is ook wel het enige dat je na zo'n dag kan invallen.’
Renate Rubinstein doet verslag van de verschrikkingen van het interview (‘de nieuwbouw Interview, die in de Nederlandse pers in de laatste twintig jaar de krotten Essay en Beschouwing opgeruimd heeft’) en van de verbijsterende vijandigheid die haar en de dichteres Hanny Michaelis tijdens een Rotterdams ‘schrijfstersforum’ in het kader van het ‘vrouwenproject-Tante Sjaan’ werden toegebeten (een verhaal uit Hedendaags feminisme).
Ook Adriaan van Dis (‘Een jongen riep achter mijn rug heel hard tegen zijn kameraad: “Om die Van Dis heb ik mijn abonnement nog opgezegd”’) en Boudewijn Büch (‘Bent u nou die voetballer of doet u een kwis?’) hebben recht op ons medeleven, al hebben ze waarschijnlijk meer profijt van een body-guard. Van Dis weet in ‘Handgemeen met schoen’ nog wel van zich af te slaan, maar Büch heeft denkelijk minder verweer tegen de naar boterzuur riekende jongen die hem ‘een knal voor je kop’ belooft mocht hij Büch of diens broer blijken te zijn: ‘Ik ken die gozer van de televisie.’
Drs. P. leverde een speciaal voor deze bundel geschreven rijm, met daarin de regels: Het leven is veel beter te verdragen/Indien je een bekende schrijver bent, maar de rest van het gezelschap denkt daar anders over. Hermans voelt zich in zijn Parijse ‘schrijfcafé’ miskend, Jean-Pierre Plooij ziet zijn voorlezen beloond met een dubieus compliment over zijn gelijkenis met Bomans. Jan Arends weet zich geen raad met de ‘schandelijk hoge’ honoraria, Carmiggelt tobt met een televisiegezicht, Jan Cremer laat een misverstand bestaan over zijn identiteit als Jan Wolters, de viezeboekenschrijver. In ‘Bad trip’, een mooi ‘sleutelverhaal’ van Henk Romijn Meijer wordt de in de Groningse (?) Bijenkorf signerende schrijver zachtjes uitgejouwd als: ‘Peter Asbach, Peter Asbach van het betere boek’, en dat moet uit het leven gegrepen zijn. In het concurrerend warenhuis Vroom & Dreesmann moet Johnny van Doorn ontzet worden door Arnhemse vrienden, wanneer een agressief publiek aan hem begint te sjorren. Frans Kellendonk ziet zich voor morele dilemma's geplaatst bij de vriendelijke ontvangst door de Moskouse schrijversbond. Of het leven ook beter te verdragen is als je een bekende schrijver bent?
Het ontroerendst vond ik Jan de Hartogs beschrijving van een Amsterdamse dada-happening onder leiding van Kurt Schwitters, en het verhaal ‘Voor de wilde hopelozen’ van Gerrit Komrij. In beide stukken wordt, zoals dat hoort, het tragische met het komische vereend. Dat wil niet zeggen dat de andere opgenomen stukken reden tot klagen geven, dat kan in dit geval tot genoegen aan de auteurs worden overgelaten.
■