Wantrouwen
Om nu vat te krijgen op die talloze varianten besluit meneer Palomar de objecten van zijn observatie te ordenen, te inventariseren en van namen te voorzien. Kaasjes worden ingedeeld naar hun vorm en vogelgefluit naar de moeilijkheidsgraad. Maar ook nu ziet Palomar in dat dit hem geen stap dichter bij de ware kennis brengt: namen van kazen, concepten van kazen, contexten van kazen, psychologie van kazen, maakt zijn band met kaas wel ingewikkelder, maar niet duidelijker. Zijn wantrouwen tegenover dit soort feitenkennis en tegenover de taal als betekenisdrager (en hieruit spreekt het wantrouwen van Calvino tegenover het optimisme van het neopositivisme) brengt hem tot de slotsom dat de ware betekenis van het bestaan misschien niet ligt in het gefluit van de vogels, maar in de pauzes ertussen, niet in de woorden van de mens, maar in de stilten eromheen. En ook dit is natuurlijk een typisch Calviniaans gegeven: de stilte als essentiële bron van communicatie kennen we ook uit De onzichtbare steden, waar Marco Polo de taal van de vorst niet machtig is, en uit Het kasteel van de kruisende levenspaden, waar de ‘vertellers’ hun spraakvermogen hebben verloren.
De stilten van Palomar, de derde serie van het boek, vormt in vele opzichten de tegenpool van de eerste serie. In Het model der modellen tracht Palomar bijvoorbeeld kennis te verwerven die volkomen losstaat van iedere concrete ervaring. Hij construeert in zijn hoofd een abstract model dat pas later zal worden toegepast op de werkelijkheid. Onmiddellijk blijkt echter dat voor deze tweede stap een nauwkeurige observatie van alle details uit die werkelijkheid een vereiste is, waarbij het model door de discrepantie tussen zijn eigen perfectie en de ‘monsterachtigheden en rampen’ van de realiteit dusdanige correcties behoeft, dat het zijn kracht als model verliest. Evenals een golf zonder golven geen golf meer bleek te zijn, zo blijkt het ‘model der modellen’ slechts in staat zichzelf te vernietigen. Doodsbang dat zijn gedachten opnieuw zullen leiden tot een model, besluit meneer Palomar ‘zijn overtuigingen in een vloeibaar stadium te houden’, in een vacuüm tussen concrete observatie en abstracte gedachten, tussen Natuur en Rede. En in deze vicieuze cirkel, die in De albino-gorilla de tastbare vorm aanneemt van een lege autoband, zou je de ‘moraal’ kunnen zien van het hele boek. Wanneer meneer Palomar in de dierentuin van Barcelona ziet hoe een aap een autoband tegen zijn borst klemt, begrijpt hij onmiddellijk de behoefte van het dier: als de zin van het leven je ontglipt, is niets dan een lege cirkel beter in staat alle betekenissen aan te nemen die je eraan toe wil schrijven. ‘Allemaal’, zo denkt hij, ‘draaien wij een oude lege autoband in onze handen rond waarmee we de uiterste betekenis willen bereiken waar geen woorden voor zijn.’
■