Vertaald
Wintervrouw door Jessica Auerbach. Vertaling May van Sligter (De Prom, 200 p., f 26,50) Een tikje sentimenteel is de roman Wintervrouw en wel heel erg romantisch. Het behandelt twee uiterst belangrijke gebeurtenissen in het leven van de vijfentwintigjarige Amy: haar moeder sterft en ze krijgt een kind. Een baby krijgen betekent voor een heleboel vrouwen dat het machtsevenwicht behoorlijk verstoord raakt. Amy en Paul wilden een kind omdat het tussen hen goed was en ze dachten dat het hun leven zou vervolmaken. Maar Amy heeft na de geboorte van Marissa geen wil meer, ‘die is nu van Marissa’. Het is niet alleen dat ze niet meer werkt (ze schrijft in haar dagboek dat ze in haar vorige leven fluitlerares was), ook de nieuwe taken verwaarloost Amy en ze zinkt weg in een peilloze apathie. De postbode, die bijna elke dag kraamcadeautjes komt bezorgen, haalt haar langzaam maar zeker uit deze diepte door zijn zorgzame adviezen en zijn adoratie van baby's. Deze postbode krijgt eigenlijk de rol toebedeeld die weggelegd was voor haar moeder als die niet net was gestorven. Het isolement waarin Amy zo'n vier maanden verkeert, wordt versterkt door de strenge winter die het haar zelfs onmogelijk maakt om oogcontact met de buitenwereld te hebben omdat de ramen met een dikke ijslaag zijn bedekt. Uiteindelijk wordt het voor iedereen weer lente. Hoewel het woord in het hele boek niet één keer genoemd wordt, is het een verslag van een postnatale depressie. Ik kan me goed voorstellen dat Auerbach haar debuutroman deze beladen term niet heeft gegeven en het pleit voor haar dat ze de lezers niet met vaktermen of psychologische verklaringen om de oren slaat. Jessica Auerbach geeft uitsluitend (voor een groot deel als monologue intérieure) de onbeholpen gevoelens van de moeder weer.
Trouwe Roeslan en Laat u vooral niet storen, maëstro door Georgi Vladimov. Vertaling Kazimierz Cybulski (Spectrum, 195 p., f 9,90)
Door Spectrum zijn twee indrukwekkende novellen van de Russische auteur Vladimov (pseudoniem voor Georgi Nikolajevitsj Volosevitsj) in één bandje uitgegeven. Trouwe Roeslan, de geschiedenis van een waakhond, is eerder (in 1980) in een gebonden editie verschenen. Het verhaal is in de derde persoon geschreven, de hoofd figuur is een hond die is gefokt en getraind om dienst te doen als waakhond in een kamp. Ondanks dit merkwaardige perspectief slaagt Vladimov erin om geloofwaardig over te komen; de hond ‘maakt afdoende kennis met de wereld van de tweebeners; een wereld doortrokken met de geur van wreedheid en verraad’; hij snapt niet alle mensenzaken maar observeert des te beter. Het is alleen al bewonderenswaardig hoe goed de auteur zich heeft weten in te leven in dit hondse bestaan. In 1963 schreef Vladimov een verhaal getiteld De honden, over exkamphonden die een 1-meioptocht verstoren omdat ze de paraderende mensen aanzien voor een colonne gevangenen. De honden ging als samizdat-uitgave door het land. In 1973 herschreef hij dit verhaal ‘alsof er geen censuur bestond’ en het werd met de nieuwe titel Trouwe Roeslan Rusland uitgesmokkeld. Botsingen met de autoriteiten kunnen niet uitblijven. Na een aantal jaren van gepest en getreiter retourneert Vladimov in 1977 zijn lidmaatschap van de Schrijversbond. Zijn positie als ‘niet-officieel’ schrijver heeft hij schitterend en humoristisch weergegeven in Laat u vooral niet storen, maëstro waar spionerende KGB-agenten bij gewone sovjetburgers intrekken om een aan de overkant wonende auteur te bespieden. Dit verhaal is in 1982 in West-Duitsland gepubliceerd. Zelf heeft hij de Sovjetunie in 1984 verlaten en werd hem enkele maanden na zijn vertrek het staatsburgerschap van de USSR ontnomen.
Lachende Jongen door Oliver La Farge. Vertaling Waldie van Eek (Sjaloom, 237 p., f 22,50). Het is mij volstrekt onduidelijk waarom Sjaloom dit Indiaanse liefdesverhaal, dat de titel draagt van de hoofdpersoon Lachende Jongen, in een gemoderniseerde bewerking heeft uitgegeven. De roman werd in 1929 bekroond; misschien leeft de gedachte: eens de Pulitzer-prijs, altijd goed. Oliver La Farge werd in 1901 geboren in Albuquerque, New Mexico en studeerde antropologie, archeologie en etnologie. Hij schreef verschillende studies over Indianen. Lachende Jongen is een onbezonnen maar kunstzinnig aangelegde en religieuze Navaho die gestrikt wordt door een stamgenote Slank Meisje. Zij is als ouderloos kind door de Amerikanen naar school gestuurd, veramerikaniseerd, dus verpest. Zij weet van de hoed en de rand, van dollars, drank en mannen. Door gelddrift en wraakzucht gedreven leidt zij een dubbelleven als traditionele vrouw van Lachende Jongen en squawprostituée. Uiteraard loopt dat niet goed af; de dreigende schaduw die over hun prille liefde hangt verplettert na ruim een jaar uiteindelijk hun geluk. La Farge beschikt over kennis van zaken, dus verwerkt hij een aantal wetenswaardigheden over het leven en de gewoontes van de Navaho-Indianen in het verhaal. Maar dat aspect is te mager vertegenwoordigd om de roman te rechtvaardigen. Misschien dat brugklassers (dertien-, veertienjarigen) het ondanks of dank zij het superromantische element nog boeiend vinden.
Het hart met de vier kamers door Anaïs Nin. Vertaling Suzan de Wilde (Bert Bakker, 129 p., f 22,90). De naam van Anaïs Nin is vooral bekend geworden door de publikatie van haar dagboeken in de loop van de jaren zestig. Aan haar persoonlijke ontboezemingen is toen veel aandacht besteed. Naambekendheid garandeert een zekere afname van ander werk, ook al heeft dat minder kwaliteit. In 1959 verscheen het derde deel uit de vijfdelige romancyclus Cities of the interior waarin een aantal dezelfde personen optreedt. In Het hart met de vier kamers, dat nu in vertaling voor ons ligt, is de verhouding tussen Rango en Djuna zo zeurderig dat het lezen bijna een straf wordt. Nin zegt met zoveel woorden dat er sprake is van een gepassioneerde liefde (‘Liefde en lust geven zelfs aan kleine daden als het aansteken van een kachel hun grote dimensie terug’) zonder dat het geloofwaardig overkomt. Bovendien is het taalgebruik hier en daar ronduit irritant: ‘In het donker gaven zij elkaar hun vele ikheden.’ Djuna is een vage jonge vrouw die verliefd wordt op het imago van Rango - dat van een vrije zigeuner. In werkelijkheid is hij noch zigeuner, noch vrij, maar een verlopen gitarist in een nachtclub met thuis een ziekelijke vrouw. Om 's nachts de liefde te bedrijven, heeft Djuna een boot op de Seine gehuurd. Hoewel Rango jaloers is, nonchalant met haar omspringt, zelfs hardvochtig is (een échte woeste zigeuner dus) blijft Djuna van hem houden. Als hij wil dat zij en zijn vrouw vriendinnen worden, geeft ze ook niet meteen op, hoewel het haar duidelijk is dat Zora ‘sluw’ is, ‘haar gezicht de uitdrukking heeft van een professionele bedelares’ en met haar pathologische klachten niet alleen Rango in haar macht heeft maar via hem ook haarzelf. De zwakste blijkt de sterkste.
MARIJKE HILHORST