Taalklanken en letters
Maar ook op andere punten is de auteur geteisterd door gebrek aan cartografische inspiratie. In veel landen, vertelt de Atlas van de Europese talen, wordt meer dan één taal gesproken. De status die de diverse (minderheids)talen kunnen hebben, verschilt aanzienlijk. Het varieert van officiële erkenning als plaatselijke taal (Oekraïens in Rusland) tot een uiterst geringe mate van erkenning (Nederlands in Frans-Vlaanderen). Typisch een onderwerp dat je uitstekend in een taalpolitieke kaart zou kunnen weergeven: je kunt dan laten zien of een Hongaarstalige Roemeen in het Hongaars mag procederen, en of Franstalige kinderen in Zwitserland op school altijd de tweede landstaal, Duits, moeten leren; en hoe zit het ook weer, moeten alle kinderen in Friesland op de basisschool Fries leren, of mógen ze het?
Toegegeven: zulke themakaarten vragen veel spitwerk in taalkundige en andere bronnen, en de auteur moet beslist iets van linguïstiek weten. En daarmee kom ik dan op een ander zwak punt van dit boek: uit taalkundig oogpunt ontbreekt er nogal wat aan. Het zou geen kwaad kunnen als Stevenson eens een eenvoudige maar degelijke inleiding in de taalwetenschap zou raadplegen. Hij zou dan inzien wat precies het verschil is tussen taalklanken en letters. ‘Het Zweeds,’ zo schrijft hij, ‘slaagde erin de lastige nasale klanken van (Franse - RR) woorden als balcon en restaurant over te nemen door de spelling aan te passen: balcong en restaurang’ (29). Precies het omgekeerde is gebeurd! De Zweeden creëerden een uitspraakvorm ‘balcong’ en pasten hun spelling daarbij aan.
Het Frans buiten Frankrijk: naambordjes in de Franse wijk van New Orleans Links: de Slavische Familie
Al met al is de Atlas van de Europese talen nauwelijks meer dan een opeenhoping van oppervlakkige weetjes. Een interessante passage is die waar je kunt lezen dat het Baskisch uit de Oude Steentijd moet stammen. Dat blijkt uit het feit dat de woorden voor belangrijke snij- en hakinstrumenten allemaal zijn afgeleid van de stam aitz ‘steen’. Andere krent uit de pap: het Romani heeft, al naar gelang van het taalgebied waar de Romani-sprekers verblijven, het vervoegingssysteem van de vreemde taal toegepast op de eigen woordenschat. Spaanse zigeuners vervoegen het Romani-werkwoord la (nemen) dus als volgt: lillo, lillas, lilla - ik neem, jij neemt, hij neemt.
Maar over het geheel genomen biedt het boek de in taalkunde geïnteresseerde leek nauwelijks verrassende inzichten of boeiende perspectieven. Veel van de feitjes roepen meer vragen op dan ze beantwoorden. Een voorbeeld daarvan is de etymologische ‘verklaring’ van het Engelse woord ‘jingoism’ (31): ‘De Basken behielden enkele woorden uit hun vroegere godsdienst. Eén daarvan, Jinkoa (God), is mogelijk de exotische bron voor het woord “jingoism”, dat “Engels chauvinisme” betekent.’ Dat roept twee nieuwe vragen op: 1) waarom in godsnaam ontlenen de Engelsen het woord ‘God’ aan een obscure taal als het Baskisch? 2) hoe heeft de grote betekenisovergang tussen ‘God’ en ‘chauvinisme’ zich kunnen voltrekken? Het heeft de auteur duidelijk ontbroken aan kritische zin en aan echte nieuwsgierigheid; het ging hem uitsluitend om prettig bekkende anekdoten, verhaaltjes waarbij hijzelf noch de lezer verder hoeft na te denken, en die dus best een beetje mogen rammelen.
Een op het oog smakelijk, maar bij nader inzien heel raar verhaal is dat over de geschiedenis van het Cornish, een Keltische taal in Cornwall (Engeland). Op pag. 55 zien we op een paginagrote foto de grafzerk van de in 1777 gestorven laatste spreekster van het Cornish. ‘De dood van Dolly Pentreath in 1777,’ zegt Stevenson, ‘betekende tevens het einde van het Cornish als spreektaal.’ Maar de schrijver vervolgt onmiddellijk: ‘Wat er van de taal nog rest wordt door kleine groepjes enthousiaste Comwallers in leven gehouden.’ Is die taal nou dood of niet?
Stevenson munt trouwens uit door overdadige, romantisch getinte belangstelling voor stervende talen. ‘De laatste echo's van het Keltisch (in het Alphengebied - RR) klonken waarschijnlijk niet later dan de 6e eeuw in de hogere dalen van Zwitserland.’ Dood door bevriezing?
■